De start van de zoektocht

“It takes a village to raise a child” zeggen ze. Maar waar is dat dorp dan voor jongeren die dit het hardste nodig hebben?

‘Contextgericht werken’ is opgenomen in het Decreet Integrale Jeugdhulp (Vlaamse overheid, z.d.) en ook ‘context’ is daarin omschreven. Contextgericht werken staat niet ter discussie, ook niet binnen de residentiële jeugdhulp. In die context nemen de ouders als opvoedingsverantwoordelijken een centrale plaats in, maar ook het belang van de aanwezigheid van een ondersteunend en duurzaam netwerk wordt meer en meer belicht.

Actueel wordt ook de herwaardering van het leefklimaat bepleit in de residentiële jeugdhulp. Gezien de focus van het onderzoek op contextgericht werken vanuit de leefgroep verkenden we ook daaromtrent wetenschappelijk onderzoek en innovatieve projecten binnen de (Vlaamse) residentiële jeugdhulp. ‘Zo gewoon mogelijk’ opgroeien in de ‘bijzondere’ jeugdzorg, een positief en veilig leefklimaat met focus op de interactie tussen jongeren en begeleiders, ruimte voor spontane momenten en een duidelijke structuur met niet te veel regels is de gedeelde betrachting (Jongepier, Struijk & van der Helm, 2010; Levrouw, 2017; Levrouw, 2018; Academische Werkplaats Leefklimaat, z.d.). Eén van de zes uitgangspunten die Van der Helm et al. (2010) naar voren schuift voor een optimaal leefklimaat is het stimuleren en ondersteunen van interacties tussen kind en ouders. In ons onderzoek geven we een bredere invulling aan ‘context’ en zoeken hier o.a. uit hoe dat gepaard kan gaan met een positief leefklimaat. We willen ook bijzondere aandacht hebben voor de culturele diversiteit binnen leefgroepen die o.i. zowel het leefklimaat als het contextgericht werken ‘kleurt’. “It takes a village to raise a child” zeggen ze. Maar waar is dat dorp dan voor die jongeren die het juist het hardste nodig hebben?  

Contextgericht werken vanuit de residentiële jeugdhulp

Wie staat in het centrum van netwerkversterking: het kind of de ouders/het gezin? Hoe ga je om met conflicterende belangen? Hoe verhoudt netwerkversterkend werken zich tot de opdracht van de hulpverlener om toezicht te houden op de veiligheid van het kind/de jongere? En wat met ouders die moeilijk bereikbaar zijn of geen vraag hebben naar het inschakelen van hun eigen netwerk (Melis, 2015)? Voorzieningen, maar ook de jongeren en de ouders zelf, botsen op heel wat drempels in de onderlinge contextgerichte samenwerking.  We overlopen er hier een aantal en formuleren enkele tips vanuit de focusgroepen.

Een context of netwerk: “wa is da?”

Het ruimere netwerk betrekken tijdens de hulpverlening wil ook zeggen dat je mensen op de hoogte brengt van de moeilijke situatie.

Toen we tijdens onze vergadering met de jongeren van Cachet over ‘context’ spraken en we vooral naar veel vragende gezichten keken, vroeg één van de jongeren ons: ‘Bedoelen jullie gewoon de mensen die voor ons belangrijk zijn?’ Euh ja… dat bedoelden we dus eigenlijk …
Hulpverleners spreken vaak hun eigen hulpverlenings-taaltje waardoor het doelpubliek vroegtijdig afhaakt.  En dat is al zeker van toepassing bij dit thema.  De bevraagde jongeren én ouders gaven aan dat ‘context’ en ‘netwerk’ erg moeilijke woorden zijn en dat de inhoud of omvang vaag blijven.  En gelijk hebben ze.  Contextgericht werken wordt op het terrein zelf heel verschillend ingevuld. Het kan gaan van ‘de context betrekken bij de hulpverlening’ tot ‘netwerkversterkend werken als uitgangspunt van de hulpverlening’. Sommige residentiële voorzieningen werken met contextbegeleiders en leefgroepbegeleiders, in andere wordt er geen onderscheid gemaakt. Kortom, een helder concept is er niet.

Ouders en jongeren geven de volgende tips:

  • Gebruik taal waar iedereen zich iets bij kan voorstellen: ‘Mensen die voor jou belangrijk zijn, mensen waar jij graag bij bent, mensen die veel voor jou betekenen, …
  • Sommige ouders geven aan geen netwerk te hebben. Dat was ook het geval in de focusgroep. Het spreken over de context of het gebrek daaraan kan heel wat emoties naar boven brengen (verdriet, pijn, woede …) die om erkenning vragen.
  • Het is niet makkelijk om snel even op te sommen wie voor jou belangrijk is. Gebruik eenvoudige methodieken om de context een gezicht te geven. We delen er enkelen uit het onderzoek:
    o Overloop de dag van je cliënt om te zien wie allemaal zijn pad kruist en van betekenis is.  
    o Stel WIE-vragen zoals: “Wie bel je op als je ’s avonds de laatste trein hebt gemist, wie kent jou het beste, bij wie ga je te rade als je van werk/studie wilt wisselen,…”
    o Stel vragen die gelinkt zijn aan verschillende levensthema’s & - domeinen (o.a. wonen - werken - school - vrije tijd - relaties & vriendschappen - gezondheid & verzorging - zingeving & geloof - geld - …)
    o Werk met cirkels om nabijheid en afstand van de cliënt tot zijn netwerk visueel te maken.  
  • Binnen de jeugdhulp is er steeds sprake van twee contexten, die van de jongere en die van de ouders. En deze contexten zijn, zeker tijdens de adolescentie waarbij autonomie en zelfstandigheid voorop staan, niet zo met elkaar verweven. Maak voor jezelf en de betrokkenen dus steeds duidelijk over welke ‘context’ je het hebt.  

De hulpverleningsorganisatie in vraag gesteld

Het concept van een leefgroep gaat al decennialang mee. Maar in welke mate is het veel recentere contextuele verhaal binnen de jeugdhulp afgestemd op de residentiële realiteit? Veel organisaties hebben daar al een lange zoektocht in afgelegd. Verschillende organisaties die gehoord zijn tijdens de opstartfase van het CoCo-project hadden reeds geëxperimenteerd met leefgroepbegeleiders die ook contextbegeleiding op zich namen. De meesten waren daar ook van terug gekomen wegens ‘onmogelijk in te roosteren’.  Ook is de leefgroep een artificiële constructie waar de context “privacy-gewijs” niet zomaar kan binnen vallen.  Er wordt geëxperimenteerd met bezoekersruimtes en zelfs met hele studio's als alternatieven, maar of daarmee alles opgelost is ...?

De jongeren van Cachet gaven volgende tips mee:  

  • Zorg voor laagdrempeligheid wat betreft het toelaten/betrekken van de context in de residentiële setting. Denk niet in de eerste plaats aan wat er allemaal fout zou kunnen lopen, maar beeld je vooral het positieve effect in.  Hou vervolgens je ogen open en leer uit alles wat eventueel fout loopt. Een jongere van Cachet vertelde ons dat hij in zijn leefgroep twee weken op voorhand het bezoek van een vriend moest aanvragen. Dat moest immers nog op de vergadering en aan zijn ouders voorgelegd worden. Veel bezoek is er niet langs geweest…
  • Laat soms algemene regels los en durf te experimenteren. De jongeren gaven aan dat ze vaak een goede band hadden met begeleiders die dat deden en die effectief mee op zoek gingen naar alternatieve oplossingen.  
  • Wees creatief in het contact leggen met context op afstand. Een residentiële plaatsing ver weg van je thuisstad staat vaak gelijk aan exit eigen (school)vrienden. Na de plaatsing die banden terug oprakelen, blijkt moeilijk.
  • Creëer vanuit de voorziening contexten die dynamisch en plezierig zijn om mensen te ontvangen en te ontmoeten.  Varieer eens op vlak van locatie, materiaal, aangeboden drank of check eens of er geen leuke dingen te doen zijn in de buurt. Een jongere kaartte het probleem van de bezoekersruimte aan. Praten met zijn ouders ging sowieso al moeilijk.  Zo’n oersaai lokaal met een tafel en wat stoelen maakte dat niet veel beter.

De vuile was hangen we het liefst binnen

Het ruimere netwerk betrekken tijdens de hulpverlening wil ook zeggen dat je mensen op de hoogte brengt van de moeilijke situatie. En dat is voor veel mensen geen evidentie. Voor jongeren in de adolescentieperiode zijn vrienden erg belangrijk.  Dat is niet anders voor jongeren die in een residentiële voorziening verblijven. Een verblijf binnen de jeugdhulp zet vriendschappen onder spanning. Een residentiële jeugdvoorziening is een plek die vaak ongekend is voor outsiders en daardoor wat bevreesd.  Ook het feit dat je geplaatst bent is niet iets dat elke jongere zomaar aan de grote klok hangt, al kunnen ze er vaak zelf niets aan doen. Daarom blijft voor sommige jongeren hun eigenlijke context en de leefgroep strikt gescheiden.    

Ook ouders zijn niet onverdeeld positief over het (samen)werken met de ruimere familiale of bredere context.  Ze stellen vast dat die context er soms voor kiest om meer afstand te houden net omdat hun kind geplaatst is. Dat is pijnlijk. Ook het andere uiterste - een te grote bemoeienis van de ruimere context - wekt irritatie op. OTA herkent bij ouders met een migratieachtergrond sterk de weigerachtigheid om met problemen naar buiten te komen en die met vreemden (ook met begeleiders!) te delen. Het is voor velen onder hen niet duidelijk welke verwachtingen de hulpverlening naar hen toe heeft. Ze kennen het systeem niet en taal vormt soms een barrière. Ze weten ook niet wat de gevolgen zijn als ze niet meewerken met de hulpverlening.

Samenwerken met de context van Anna, Adam en Achmed

Als ouders met een migratieachtergrond bezorgdheden formuleren naar begeleiders, dan worden die bijna automatisch cultureel geduid.

Samenwerking rond opvoeden - dat zich vooral in het alledaagse en in de leefgroep afspeelt - vraagt in de eerste plaats verbinding tussen ouders en begeleiders. Elk opvoedingssysteem is namelijk uniek.  OTA geeft aan dat, als de perceptie van ‘verschil’ tussen het referentiekader van de begeleiders en dat van de gezinnen groot is, die verbinding niet of moeilijk tot stand komt. OTA stelt veel handelingsverlegenheid vast bij het begeleiden van gezinnen met een migratieachtergrond,  voornamelijk bij leefgroepbegeleiders. Contextbegeleiders doen meestal de verdiepende gesprekken met ouders en hebben daardoor vaak een breder beeld van de opvoedingscontext in de betreffende gezinnen. Ze gaan ook soms aan huis bij de ouders. Leefgroepbegeleiders missen die info en gaan dan soms teveel uit van niet getoetste hypothesen/stereotypen en/of geven de samenwerking met de ouders sneller op.

Als ouders met een migratieachtergrond bezorgdheden formuleren naar begeleiders, dan worden die bijna automatisch cultureel geduid.  OTA heeft het over (over)culturalisering: hun wensen, bezwaren … zouden te maken hebben met culturele normen en voorschriften. Deze ouders worden te weinig beluisterd als ouders met bezorgdheden. Wat hierin meespeelt is dat wat voor veel van deze ouders dilemma’s zijn, er dikwijls geen zijn voor de begeleiders. Bv. Al dan niet contact hebben met vrienden, kledij, weten waar de jongere op een bepaald moment is, al dan niet werken… “Begeleiders beschouwen het niet als een dilemma of meisjes al dan niet vriendjes mogen zien of ontvangen, of ze al dan niet mogen werken. Dat wordt door Vlaamse hulpverleners niet als een dilemma gezien terwijl het dat wel is.” (intercultureel bemiddelaar OTA)

Jongeren met een migratieachtergrond ervaren een leefgroepverblijf vaak anders dan jongeren met Vlaamse roots.  Deze laatsten vinden vaker dat er veel regels en controle zijn in residentiële voorzieningen, waar jongeren met een migratieachtergrond dat net andersom ervaren. “Het kader thuis is veel strikter. Er wordt soms gesproken over ‘hotel jeugdhulp’ omdat in de instelling veel meer kan en mag.” (Intercultureel bemiddelaar OTA)

Het waarden- en normenkader van de leefgroep lijkt ook beter te matchen met dat van jongeren met Vlaamse roots dan met dat van jongeren met een migratieachtergrond. Dat is al helemaal zo als het vergeleken wordt met het waarden- en normenkader van de ouders van jongeren met een migratieachtergrond.  Jongeren met een migratieachtergrond weten vaak zelf dat hun ouders met bepaalde zaken nooit akkoord zouden gaan en dit ten stelligste zouden afkeuren. “Als jongeren voor een aantal maanden geplaatst zijn, dan verloopt een terugkeer naar huis soms moeizaam. Er worden in de voorziening dingen toegelaten die in de thuissituatie niet kunnen. Bij terugkeer moet er opnieuw aangepast worden aan de van thuis uit gestelde grenzen en dat is niet evident.” (Intercultureel bemiddelaar OTA)

Uit angst dat ouders toch niet akkoord zouden gaan, worden deze zaken door begeleiders vaak niet met deze ouders besproken. Ouders verliezen zo hun zeggenschap als opvoedingsverantwoordelijken en jongeren riskeren in een loyaliteitsconflict terecht te komen. Uiterlijk lijken deze jongeren zich meestal vlot aan te passen aan de nieuwe leefgroepsituatie en regels, maar de vrees voor afkeuring door hun ouders of de gemeenschap kan ook zwaar wegen. Dit wordt vaak niet of te laat gezien door begeleiders.  “Aanpassen, integreren’ wordt door begeleiders meer gewaardeerd. Dat is eigenlijk een weerspiegeling van wat in de maatschappij gebeurt. De vraag is of hulpverlening er moet voor zorgen dat het gezin terug op de rails zit of dat het moet bijdragen tot integratie in (lees: aanpassing aan) onze samenleving.” (Intercultureel bemiddelaar, OTA)

OTA geef volgende nuttige tips mee als je de context wil betrekken vanuit de leefgroep:

  • Ga als leefgroepbegeleider zeker eens mee op huisbezoek. Een contact met ouders in hun vertrouwde context geeft direct een andere interactie en er is meer rust en ruimte om verbinding te leggen dan in een drukke leefgroep of aan de telefoon.
  • Beschouw aanpassing, integratie van jongeren met een migratieachtergrond niet zonder meer als positief. Het vlotjes meesurfen op de heersende (jongeren)cultuur houdt ook valkuilen in. Een gezonde identiteitsontwikkeling impliceert ook dat deze jongeren hun thuiscultuur een plek geven.
  • Toon een gezonde interesse voor de thuiscultuur van de jongere en bevraag steeds bij de jongere wat ouders en andere betrokkenen van bepaalde keuzes of beslissingen zouden vinden.  Zo worden ook zij steeds gehoord en laat je de jongere zien dat ook jij loyaal blijft aan de ouders en de cultuur van de jongere.
  • Vraag aan ouders bij een opname welke 3 huisregels in hun gezin er voor hen niet overschreden mogen worden.  Zo krijg je snel een eerste kijk op het normen- en waardenkader van de ouders zonder te oordelen.
  • Bespreek ook alle ‘moeilijke’ onderwerpen met ouders met een migratieachtergrond. Het is hierbij wel belangrijk niet te bruuskeren en er tijd voor te nemen.

Wie heeft het laatste woord in wat en hoe?

Ouders en jongeren verschillen heel erg in hun kijk op de wijze waarop ouders en het bredere netwerk bij de hulpverlening betrokken moeten of kunnen worden.

Een plaatsing binnen jeugdhulp gebeurt doorgaans vanuit een conflicterende thuissituatie.  De conflicterende partijen hebben eigen contexten die niet altijd zo goed gekend noch geliefd zijn bij de andere partij. En dan hebben we het nog niet over de hulpverlening (hulpverlener, jeugdrechter, …) die mogelijks nog andere verwachtingen heeft.  Ouders van jongeren die geplaatst zijn gaven unaniem aan dat ze graag de rol van ouder willen behouden.  De jongeren van Cachet op hun beurt gaven ook unaniem aan dat ouders altijd hun ouders zullen blijven en vinden het ook logisch dat ouders op de hoogte worden gehouden. Tot daar de eensgezindheid.

Ouders en jongeren verschillen heel erg in hun kijk op de wijze waarop ouders en het bredere netwerk bij de hulpverlening betrokken moeten of kunnen worden. Ouders voelen zich niet erkend in hun ouderrol wanneer de hulpverlening mensen betrekt die zij er liever niet bij willen (ongekende vrienden van jongeren, grootouders, tantes en nonkels waar ouder een slechte verstandhouding mee hebben, … ). Jongeren willen graag een betere relatie met hun ouders maar menen dat de vele discussies over wat mag en wat niet mag daar niet veel toe bijdragen. Die discussies hebben ze namelijk al met de begeleiders. De jongeren vinden dat gesprekken met hun ouders sowieso teveel over problemen gaan. Ze spreken over “zware thema’s die dan in een saai lokaaltje worden besproken”.

Tijdens de bevraging mochten de jongeren op hun stoel gaan staan als de hulpverlening de relatie met hun ouders verbeterd had. Ze mochten blijven zitten als dat niet het geval was.  Plots zagen we de helft van de jongeren niet meer.  Ze waren onder hun stoel gekropen… Van de 14 jongeren in de focusgroep waren er 13 die aangaven dat hulpverlening de relatie met hun ouders niet verbetert/verbeterde. Vaak kwam de relatie door de hulpverlening nog meer onder spanning te staan omdat er te veel gepusht wordt/werd en/of er een foute timing gehanteerd wordt. Soms droeg hulpverlening zelfs bij tot het verbreken van contact tussen ouders en kinderen.

Jongeren geven ook aan dat ouders hen soms tegenhouden in het uitbouwen van betekenisvolle relaties (door familievetes, moeilijke relatie met jongere, …). Steunfiguren waar jongeren gezag van aanvaarden, worden daardoor niet ingezet. Soms wordt er ook geïnvesteerd in ouders die niet graag betrokken zijn. Samenwerkingsverbanden met andere belangrijke personen worden zo gemist. Dat vergroot de teleurstelling en de frustratie bij de jongere.  

Enkele tips van de jongeren van Cachet:

  • Focus niet steeds op de problemen tussen jongere en ouder maar help jongeren om mee te kunnen bouwen aan conflictloze gezinsmomenten. Hoe kan ik een half uurtje plezierig contact hebben met mijn vader of moeder, hoe kan ik een leuke verjaardag met hen hebben? …
  • Jongeren willen graag dat hulpverleners op lange termijn denken en moeilijke hordes in belangrijke contacten in de toekomst mee voorbereiden (bv. juridische info mee opzoeken, lastige gesprekken met een sociale dienst voorbereiden, …)

Zo was een 18-jarig meisje van Cachet teleurgesteld dat ze - eens buiten de instelling - helemaal zelf moest uitdokteren hoe ze haar geplaatste ‘brussen’ wettelijk mocht bezoeken.

Een dorpsfeest met verantwoordelijke burgers en weinig bureaucratie

Werken met de context binnen de residentiële hulpverlening kan je vergelijken met een mobieltje boven een kinderwiegje. Trek je aan één touwtje, dan beweegt de rest mee. En met ‘de rest’ bedoelen we niet enkel de jongere en de betrokkenen in de context. Het zijn de leefgroepregels, het takenpakket van de begeleider, de organisatiestructuur van de voorziening, de beslissingskanalen,… Kortom, het is de hele hulpverleningscontext die meetrilt. De bestaande structuren en regels bieden niet langer houvast. Echt werken met de context stelt vaste waarden in vraag en daagt uit om anders te kijken en zich anders te organiseren.

De samenleving en zo ook de jeugdhulpverlening verandert anno 2020 razendsnel (superdiversiteit, impact van multimedia, nieuwe wetten of regels in de jeugdhulp of in aanpalende sectoren) zodat we flexibel moeten inspelen op datgene wat morgen reeds voor de deur staat.  Dit kan alleen maar als logge structuren en beslissingskanalen plaats ruimen voor begeleiders die ten volle eigenaarschap kunnen opnemen en het vertrouwen krijgen te mogen experimenteren met het werken met de context. Willen we gelijkwaardigheid en empowerment echt voorleven, dan is participatie van alle betrokkenen bij de jeugdhulp (niet in het minst de jongeren en de ouders – ook de moeilijk bereikbare) cruciaal.  Ook dat vergt veel flexibiliteit en creativiteit, het betreden van nieuwe paden.

Werken met de context binnen de residentiële hulpverlening kan je vergelijken met een mobieltje boven een kinderwiegje. Trek je aan één touwtje, dan beweegt de rest mee.

Wij vonden inspiratie in de principes en patronen van Sociocratie 3.0 (S3) om doorheen het actieonderzoek de veranderingsprocessen in de voorzieningen in de richting van meer contextgericht werken vanuit de leefgroep, te ondersteunen. Principes van samenwerken implementeren binnen een organisatie zijn o.i. werkzamer dan te proberen verandering tot stand te brengen binnen een context van vaste structuren en regels.

Bovenstaande uitdaging is groot maar o.i. noodzakelijk als we willen gaan voor duurzame jeugdhulp. Dat veronderstelt een doelenplan met een langetermijnvisie. Ouders - door de existentiële verbondenheid moeilijk weg te denken in het toekomstbeeld van jongeren - en een ruimer ondersteunend netwerk zijn essentieel als we jongeren een vliegende start willen geven na hun residentiële verhaal. Het opbouwen van werkbare en duurzame verbindingen tussen jongeren en hun context is een werk van vallen en opstaan en van lange adem.  We denken dat er daartoe nog veel kansen onbenut worden vanuit de leefgroep. Daarom zetten wij hier in dit actieonderzoek specifiek op in.

Interesse of vragen? Contacteer gerust de onderzoekers: mieke.defieuw@ap.be of sarah.verreyken@ap.be

Toelichting CoCo-project:
In het Projectmatig Wetenschappelijk Onderzoeksproject ‘Connecting the context’, een 4-jarig participatief actieonderzoek gevoerd vanuit de Bachelor Orthopedagogie aan de AP Hogeschool te Antwerpen, gaan begeleiders uit drie voorzieningen met module verblijf binnen Jongerenwelzijn, als mede-onderzoekers op zoek naar concrete praktijkgerichte antwoorden op hoe contextgericht gewerkt kan worden vanuit een cultureel diverse leefgroep.

In het vooronderzoek werden in 2019 drie focusgroepen georganiseerd om ervaringen met contextgericht werken vanuit de residentiële jeugdhulp te verkennen vanuit de belangrijkste betrokkenen bij de jeugdhulp m.n. jongeren en ouders. We brachten veertien jongeren van Cachet rond de tafel alsook tien ouders van Oudersparticipatie Jeugdhulp Vlaanderen die ondersteund werden of nog steeds worden vanuit de residentiële jeugdhulp. We vroegen hen wie voor hen hun context of belangrijke personen zijn en hoe deze een plek hadden/hebben tijdens hun verblijf/ het verblijf van hun zoon/dochter in de residentiële jeugdhulp. Gezien de specifieke focus van het actieonderzoek op contextgericht werken vanuit cultureel diverse leefgroepen kwam ook een focusgroep van interculturele bemiddelaars van OTA Antwerpen bijeen rond ervaringen met contextgericht werken van jongeren en ouders met een migratieachtergrond. Het artikel is gebaseerd op de resultaten van de drie focusgroepen.

Bibliografie
Academische Werkplaats Leefklimaat. (z.d.). Academische Werkplaats Leefklimaat. Geraadpleegd op 18 mei 2020 via https://www.votjeugdhulp.be/voorstelling-AWL

Cachet. (z.d.). Wie zijn we. Geraadpleegd op 18 mei 2020 via http://cachetvzw.be/#/nl/page/cachet+vzw

De Bruyn, S. (2019). Staat cultuurverschil goede hulp in de weg? Geraadpleegd op 18 mei 2020 via https://sociaal.net/achtergrond/diversiteitsgevoelig-hulpverlenen/

Jongepier, N., Struijk, M. & van der Helm, P. (2010). Pedagogisch handelen in de residentiële zorg: zes uitgangspunten voor een goed pedagogisch klimaat. Jeugd en Co Kennis 01, 9-18.

Levrouw, D. (2017). Back to basics in de residentiële jeugdzorg: de herwaardering van het pedagogisch leefklimaat. Agora, jaargang 33 (1), 32-38.

Levrouw, D. (2018). Back to basics in residentiële jeugdzorg: een terugblik op het innovatieve project ‘Back to basics’ in residentiële jeugdzorg. Agora, jaargang 34 (4), 30-34.

Melis, B. (2015). Netwerken versterken in de jeugdhulp. Zien praktijkwerkers dat zitten? Geraadpleegd op 1/4/2020 via https://sociaal.net/achtergrond/netwerken-versterken-in-de-jeugdhulp/

Ondersteuningsteam Allochtonen Antwerpen (OTA). (z.d.).  Doelgroep. Geraadpleegd op 18 mei 2020 via https://ondersteuningsteamantwerpen.be/home/

Oudersparticipatie Jeugdhulp Vlaanderen. (z.d.). Oudersparticipatie Jeugdhulp Vlaanderen. Geraadpleegd op 18 mei 2020 via https://www.oudersparticipatie-jeugdhulp.be/

Vlaamse Overheid. (2013). Decreet Integrale Jeugdhulp. Geraadpleegd op 18 mei 2020 via https://codex.vlaanderen.be/Portals/Codex/documenten/1023237.html

Mieke Defieuw / AP Hogeschool Antwerpen

Sarah Verreyken / AP Hogeschool Antwerpen