Inleidend

“Er is een dringende oproep voor een meisje van 2 jaar dat niet meer thuis kan verblijven. Ze werd enkele maanden geleden in crisis uit de thuissituatie gehaald. Het perspectief ligt echt niet in de thuiscontext. Nergens is er nog aanbod, ook niet in pleegzorg, de eerst te verkiezen optie bij uithuisplaatsing. Een sociale opname in een ziekenhuis voor een tweejarig kind dan? Ziekenhuizen beginnen dit ook te weigeren, en terecht!? Dan toch terug naar de thuiscontext, wat niet oké is en wat de ouders zelf ook niet willen…? Keuzes die we niet willen maken, moeten gemaakt worden bij gebrek aan ‘gepaster’ aanbod.”

Een jongetje van 4 jaar verblijft al weken in een ziekenhuis via een sociale opname. Dit is niet waar dit kind thuis hoort. Er is geen omkadering, dus de GSM als oppas dan maar… Waar kan hij naar toe? Nergens zo blijkt opnieuw … ook niet meer via het crisismeldpunt.  Moet het ziekenhuis een ultimatum stellen? Moeten we het kind ergens droppen in een pleeggezin dat het echt niet ziet zitten dit er nog bij te nemen naast de andere kinderen die het al opvangt, maar zich wel emotioneel zo geappelleerd voelt dat ze het toch overwegen? Is dit een tijdelijk engagement? Nee, dat weten we, want er is gewoonweg geen vervolghulp meer ter beschikking… zelfs via allerlei hoogdringende, prior, fase x en andere labels geraak je er nergens meer in.”

“Een meisje van 14 jaar moet hoogdringend geplaatst worden. Het is dag per dag te bekijken. Haar netwerk wordt aangesproken, maar als dit niets oplevert, is het de keuze tussen een politiecel of op straat. Is dit nu echt het enige dat we kunnen bieden?”

Dit zijn enkele voorbeelden om de schrijnende realiteit in de jeugdhulp vandaag in beeld te brengen. Jeugdhulp zit met de handen in het haar en voelt zich machteloos in deze situaties waar kinderen momenteel steeds vaker van de ene crisis in de andere crisis terecht komen. We weten meestal wel welke hulp er nodig is om een verschil te maken, maar we kunnen ze gewoonweg niet bieden. Daarom doen we maar verder door met het ‘betere oplapwerk’. We doen wat we kunnen en meer zelfs, maar zien machteloos toe hoe we tekort schieten.

Voor steeds meer kinderen vinden we in de schaarste geen antwoorden meer, tenzij brandjes blussen en collectief mee verontwaardigd zijn over wat we aan het doen zijn. Horen we als maatschappij wel de noodkreet van de kinderen en jongeren, die de jeugdhulp niet kan ondersteunen? Het antwoord is helaas duidelijk.

Maar er is ook hoop! De visie op een nieuw jeugdhulpbeleid krijgt steeds meer vorm en lijkt veelbelovend, maar de huidige realiteit vraagt ook nog antwoorden die de jongeren vandaag vooruit kunnen helpen. We mogen de meest kwetsbaren nu niet laten schieten. Investeren in een toekomstgerichte preventievere, vroegere en nabijere jeugdhulp moet hand in hand kunnen gaan met de blijvende investering in de huidige generatie kinderen, jongeren en hun gezinnen die onze hulp en ondersteuning momenteel hard nodig hebben. De omschakeling naar een geïntegreerd en preventiever jeugdhulpbeleid vraagt een extra inspanning, met een reconversieproces dat over meerdere jaren heen gespreid moet worden.

De beleidscontext

We zien het Agentschap Opgroeien duidelijke en goede beleidskeuzes maken, o.a. ten aanzien van jonge kinderen. Er wordt creatief meegezocht naar antwoorden op de vele noden die er zijn. Denken maar aan de mooie initiatieven zoals zorggarantie, gezinshuizen, Partners in Parenting, Veilig Verblijf, positief leefklimaat, maar ook de voorbereidende ontwikkelingen naar aanleiding van het decreet geïntegreerd jeugd- en gezinsbeleid ‘Vroeg en Nabij’.

De impact van de fusie tussen ‘Jongerenwelzijn’ en ‘Kind en Gezin’ is duidelijk merkbaar. De vernieuwende beleidskeuzes van het Agentschap Opgroeien zijn er voor de 99% kinderen en jongeren (circa 2 miljoen 0-25 jarigen in Vlaanderen en Brussel) waar geen specifieke hulpvraag is, maar ook voor de 1% kinderen en jongeren in de jeugdhulp. Wat dus in absolute cijfers nog een belangrijke groep blijft. 

Het loont de moeite om de missie van het Agentschap Opgroeien er eens bij te nemen. Opgroeien heeft als missie: het recht op kansrijk opgroeien realiseren voor élk kind en élke jongere in Vlaanderen en Brussel. Een kansrijk opgroeiklimaat creëren dat zorgt voor kansrijke generaties. Een opgroeiklimaat dat aansluit bij de belevingswereld van alle kinderen, jongeren en gezinnen, vanaf de zwangerschap tot 25 jaar. Dit opgroeiklimaat houdt rekening met de complexe en superdiverse context waarin kinderen, jongeren en gezinnen vandaag opgroeien[1]. Een zeer mooie missie, die we graag nog veel ruimer zien ingevuld, voor àlle kinderen en jongeren!

De keuze om te focussen op de meer preventieve ‘vroegere en nabijere’ aanpak is zeker toe te juichen. Ook het inzetten op gedeelde verantwoordelijkheden, partnerschappen en een sterkere samenwerking met de basisvoorzieningen is hierin zeker positief. Maar de globale omkadering voor de noden in de jeugdhulp schiet schromelijk te kort. Deze verantwoordelijkheid kan niet zomaar bij een Agentschap gelegd worden, maar vergt ook duidelijke politieke keuzes.

Het belang van de eerste 1000 dagen is bekend …

Opgroeien ondersteunen vanuit een meer preventieve insteek, betekent dat we maximaal vertrekken vanuit de noden en ontwikkelingsbehoeften van jonge kinderen. We willen van daaruit blijvend maximaal de maatschappelijke (basis)voorzieningen sensibiliseren over het belang van een preventieve benadering van jonge kinderen en hun context. Positief is dat er steeds meer intersectoraal wordt samengewerkt. De vele wetenschappelijke inzichten wijzen op het grote belang van zorgzame relaties voor jonge kinderen, waarvan het infant mental health-gedachtegoed[2] mee aan de basis ligt. 

Ondertussen weten we dat investeren in het jonge kind de kansen op een positieve ontwikkeling sterk ten goede komt. Het sensibiliseren rond de eerste 1000 dagen heeft ervoor gezorgd dat we ons maatschappelijk bewust zijn van het grote belang hiervan voor de verdere ontwikkeling van het kind tot een evenwichtige burger. Het faciliteren dat ouders/opvoedingsfiguren in staat stelt om voldoende te kunnen investeren in jonge kinderen blijft een thema waarin nog steeds progressie te maken valt.

… maar we investeren vooral in crisismanagement

Daar waar jeugdhulpvoorzieningen en pleegzorg nog steeds heel veel kinderen, jongeren en hun gezinnen via zeer mooie en zinvolle trajecten kunnen ondersteunen, merken we dat er steeds meer situaties zijn waar we ons ernstige zorgen moeten over maken. Het tekort aan gepaste (lees ‘nabije’) hulp leidt tot steeds meer chronische verontrustende en onveilige situaties met escalaties tot gevolg waar alleen een crisisaanpak nog kan helpen om een meer accurate hulp ‘af te dwingen’. En zelf ook dit werkt steeds minder.

Al jaren zien we de jeugdhulp steeds creatiever, vindingrijker en flexibeler zoeken naar antwoorden op de vele veranderende vragen van kinderen, jongeren en gezinnen binnen het bestaande beperkte kader. Moeten grenzen zodanig verlegd worden tot we crisisbeleid het nieuwe normaal gaan vinden? Een crisisbeleid ten aanzien van kinderen, jongeren en gezinnen, maar ook een crisisbeleid ten aanzien van medewerkers binnen voorzieningen zelf krijgt een chronisch karakter.

Het is onze verantwoordelijkheid …

Als maatschappij is het onze morele verantwoordelijkheid sterker te investeren in een breder en ruimer aanbod voor deze doelgroep – hoe jonger hoe liever. Dit zal zichzelf terugbetalen op latere leeftijd. Investeren in een meer preventieve aanpak verdient alle lof, zeker omdat we weten dat preventie nu eenmaal de vervelende eigenschap heeft dat het nettoresultaat moeilijk te meten is en dat de zichtbaarheid van de positieve effecten over een langere termijn moet gezien worden. We zijn ervan overtuigd dat op langere termijn de ‘return on investment’ groter zal zijn dan het verder inzetten op crisisbeheersing. Dat is al meermaals wetenschappelijk berekend[3].

De beleidskeuze om vroeger en preventiever te gaan werken, biedt aan de ‘restgroep’, die vandaag al in zeer verontrustende en onveilige situaties zit, geen oplossing. Jeugdhulp moet én meer preventief én meer curatief zijn vandaag. Het zuiver verschuiven van middelen is een ethisch zeer bediscussieerbare beleidskeuze. Het is geen of/of maar én/én wat er nu nodig is.

… kindercarrousels te vermijden...

Door het te beperkt aanbod vandaag, komen kinderen vaak in kindercarrousels terecht. In de jeugdhulp zien we dat te veel kinderen op zeer jonge leeftijd soms al heel wat verschillende verblijfscontexten hebben gekend. Kinderen jonger dan 2 jaar die toe zijn aan hun 5de opvangplek, zijn helaas geen uitzondering meer. Te veel kinderen en contexten blijven in de kou staan wanneer ze hulp nodig hebben om het verder haalbaar te houden in moeilijke situaties. Escalaties kunnen vermeden worden door laagdrempelige, snel inzetbare én intensieve ambulante hulp sneller te kunnen inschakelen, maar deze ontbreekt al te vaak, waardoor kinderen soms van crisis naar crisis moeten gaan. Overplaatsingen zonder perspectief zijn vaak extra traumatiserend.

Bovenop de trauma’s die kinderen hebben opgelopen in hun verontrustende (thuis)situatie, voegen we er als jeugdhulp ongewild nog een schepje maatschappelijke traumatisering aan toe. We kunnen kinderen vaak geen duidelijkheid geven omtrent hun perspectief, in geval een kind niet langer thuis kan verblijven. Dit terwijl we ondertussen goed weten dat duidelijkheid geven over het perspectief een cruciaal element is in de ontwikkeling van kinderen, dit o.a. in functie van hun veilige hechting.

... en niet door te schieten in de vermaatschappelijking van de zorg

Het heil dat wordt verwacht van de vermaatschappelijking van de zorg – denken we dan o.a. aan pleegzorg – kan niet de antwoorden bieden die de vele kinderen en jongeren vandaag in onveilige en verontrustende contexten nodig hebben. Het aantal kinderen en jongeren dat wordt opgevangen in pleeggezinnen groeit al jaren zeer sterk. Opgroeien rapporteert een stijging van circa 50% tussen 2015 en 2021[4]. . De sterkste stijging zien we vooral bij pleegzorg binnen het eigen familiaal of sociaal netwerk.

Alle preventieve ideeën en plannen ten spijt, is er op vandaag nog steeds een duidelijk tekort aan vaste opvangplaatsen. De vermaatschappelijking van de zorg via pleegzorg kent echter ook zijn grenzen. We schieten vandaag de dag te ver door in deze zorgvorm. Sociale en familiale netwerken zijn zeer waardevol, maar worden meer en meer overvraagd en uitgehold. De draagkracht van deze systemen wordt te zwaar op de proef gesteld bij gebrek aan alternatieve of flankerende hulpverlening. Opvang binnen het eigen netwerk is vaak een mooie en sterke hulpverleningsvorm, maar paradoxaal genoeg is het sterke punt van pleegzorg vandaag de dag ook steeds meer haar valkuil.

Steeds meer situaties zijn eigenlijk echt niet ‘goed genoeg’ te noemen, maar bij  gebrek aan een beter alternatief worden kinderen in gezinnen met zeer veel zorgen geplaatst wiens draagkracht serieus wordt overschreden. Van ontwikkelingskansen – het kansrijk opgroeien – is dan nauwelijks nog sprake.

Niet alleen familiale en sociale netwerkgezinnen, maar ook heel wat (crisis)gezinnen, die geen link hebben met het kind en zich vanuit sociaal engagement kandidaat stellen voor opvang van een kind,  haken af. Het soms tijdelijk engagement van al deze zeer bewogen vrijwilligers – want dat zijn pleeggezinnen - wordt steeds minder tijdelijk omdat vervolghulp niet meer gegarandeerd kan worden. Hun vrijwillig engagement wordt steeds meer als een verworven extra aanbod gezien. De pleeggezinnen met een aanbod beperkt in de tijd, zoals crisisopvang, weten wanneer de crisis start, maar niet meer wanneer de crisis stopt. Maximum termijnen worden al lang niet meer gerespecteerd en in veelvoud overschreden.

Dat ook pleegezinnen omwille hiervan afhaken is zeer verontrustend omdat dit de hulpverleningsvorm is waar we niet alleen inhoudelijk, samen met het Agentschap Opgroeien een zeer grote meerwaarde in zien voor kinderen die niet thuis kunnen wonen, maar ook omdat er geen beperking in capaciteit op staat in tegenstelling tot de andere erkende hulpverleningsvormen op vandaag.

We hebben nood aan gedragen en wetenschappelijk onderbouwde kaders…

We stellen vast dat kinderen vaak te lang in chronisch toxische omgevingen moeten verblijven. De morele dilemma’s wegen dan zwaar door voor hulpverleners en daar is te weinig aandacht voor. Besluitvorming rond uithuisplaatsing, uitgezinsplaatsing of hereniging is te weinig gebaseerd op evidence-based risicotaxatie-instrumenten[5]

Wanneer is een situatie goed genoeg? Wat is goed genoeg ouderschap? Er bestaat heel wat literatuur, er zijn vele ervaringen en meningen. We pleiten voor een wetenschappelijk onderbouwd instrument als leidraad om situaties beter te kunnen inschatten. Welke factoren worden ten aanzien van elkaar afgewogen om tot een goede besluitvorming te komen? Vandaag gebeurt dit nog te veel vanuit een intuïtieve benadering. Besluitvorming is een complex gegeven waarbij verschillende belangen ten aanzien van elkaar worden afgewogen. We maken graag een vergelijking, al weten we dat elke vergelijking ergens wel mank loopt, maar toch.

In onze samenleving heeft men allerlei attesten nodig om bepaalde maatschappelijke handelingen te kunnen stellen. Een rijbewijs om met de auto te kunnen rijden, een attest om woningen bewoonbaar te verklaren, enzovoort… Voor het ‘goed genoeg’ opvangen van kinderen lijkt dit een veel minder evidente redenering. Zo bestaat attestering binnen pleegzorg wel reeds, maar dit wordt vaak bij gebrek aan alternatieven steeds vaker een formeel concept, waarbij inhoudelijke afwegingen nog maar weinig gevolgen kunnen hebben. ‘Goed genoeg’ is een zeer rekbaar begrip geworden, waarbij hulpverleners verantwoordelijkheden moeten opnemen die men niet meer wil nemen vanuit een grote bezorgdheid rond de veiligheid en ontwikkeling van de betrokken kinderen.

Is er maatschappelijk nog voldoende aandacht voor het belang van het kind en het recht op een kansrijke ontwikkeling? De vraag stellen is deze ook beantwoorden. Het ‘ja-mits’ principe, waarbij men via intensieve ondersteuning met de bezorgdheden aan de slag probeert te gaan staat vaak in spanning tot de risicotaxatie van het ‘goed genoeg’.

…die sterker moeten gefaciliteerd te worden

De jeugdhulp heeft nood aan een eenduidig en wetenschappelijk onderbouwd framework. Het zou goed zijn dat er verdere beleidsondersteuning komt om een dergelijk framework verder af te stemmen en te implementeren. We denken hierbij aan goede praktijken zoals het methodiekhandboek ‘haalbaar ouderschap[6] , maar ook het vlaggensysteem bij de inschatting van seksueel grensoverschrijdend gedrag[7].

Dit kan inspirerend zijn om ook een dergelijke oefening te doen voor een meer onderbouwde en veel bredere risicotaxatie. Deze en andere instrumenten dienen nog meer ingezet te worden om onderbouwd te kunnen handelen. Dit vraagt een bredere omkadering.

Versterken en flexibel inzetten van de subsidiëring van jeugdhulpvoorzieningen zal…

Voorzieningen in de jeugdhulp trekken al jaren aan de alarmbel dat ze onvoldoende uitgerust zijn om de wachtlijsten weg te werken en voldoende kwalitatief werk te leveren ten aanzien van de kinderen en gezinnen in verontrustende situaties. Het verhaal van de niet-indexering van de werkingsmiddelen is ondertussen gekend, maar ook het blijven hanteren van een plafond aan opvangplaatsen in voorzieningen via gesubsidieerde erkenningen zal ons niet in de mogelijkheid stellen om te antwoorden op de reële noden vandaag.

Kunnen we nadenken over meer flexibele uitbreidingsmogelijkheden om tegemoet te komen aan de vele wachtende kinderen die we vandaag ook structureel uitsluiten uit de jeugdhulp? We denken aan flexibele inzet van een contingent aan modules waarbij volgens de nood kan geschoven worden tussen de verschillende hulpverleningsvormen zowel op vlak van verblijf als begeleiding.

We zien hier reeds goede praktijken die her en der mogelijk gemaakt worden vanuit een faciliterende overheid. Hier kunnen wellicht nog heel wat stappen gezet worden, in afstemming met het werkveld, zeker op vlak van de praktische uitvoering hiervan. We zijn er ons van bewust dat vooral dat laatste, de concrete toepassing ervan, nog wel wat denkwerk vraagt.

… ons toelaten meer kinderen en jongeren te ondersteunen…

We stellen ons tegelijk ook de vraag of er een verschuiving van doelgroep plaats vindt in de jeugdhulp. Door de terechte focus op vroeg en nabij, het meer mogelijk maken van de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp, dreigen nu de kinderen die in zeer verontrustende situaties met complexe thematieken zitten wellicht minder beroep te kunnen doen op het bestaande aanbod, gezien de lange wachtlijsten. Diegenen met de hoogste nood komen tussen alle andere jongeren en kinderen met zorgnoden terecht.

Bijgevolg wordt er steeds meer beroep gedaan op crisislijnen, maar ook deze slibben dicht. En ook daar zie je vreemde dynamieken ontstaan. Crisisaanvragen worden bijna de exclusieve lijn om nog in de jeugdhulp geholpen te kunnen worden en dan nog. Is dit een onbedoelde bijwerking van de focus op een meer preventieve jeugdhulp, waarbij netto misschien wel meer kinderen en jongeren bereikt worden? Is deze preventieve focus wel mogelijk zonder ook daarnaast extra of blijvend te investeren in de bestaande capaciteit om de prangende verontrustende situaties te ondersteunen?  We pleiten niet voor een directe netto-ombouw of reconversie in deze fase, maar wel voor een bijkomende investering met een reconversie over meerdere jaren heen gespreid.

… en dus een positieve flow teweegbrengen

De vele jeugdhulpverleners die dag in dag uit het beste van zich zelf geven om in de soms hartverscheurende omstandigheden aan de slag te gaan, verdienen veel meer respect! Ze doen wat ze kunnen en soms nog meer in moeilijke omstandigheden. Out of the box-denken, flexibiliteit en creativiteit zijn als het ware de nieuwe leidende motieven in hun werkorganisatie geworden.

In de jeugdhulp zetten we onze medewerkers zwaar onder druk. Het ‘moeten’ afwijzen van kinderen omdat er geen plaats is, is een moreel onmogelijke opdracht, wat we paradoxaal genoeg vragen van onze jeugdhulpverleners, die net maatschappelijk iets willen betekenen voor deze doelgroep. Uitval en afwezigheden omwille van morele stress is een gegeven dat (ook) in de jeugdhulp de laatste jaren jammer genoeg steeds meer zijn impact heeft. Zowel de kinderen en hun contexten verliezen hun vertrouwde begeleiders alsook de teams en begeleiders worden geconfronteerd met extra moeilijkheden.

De beeldvorming over het werken in de jeugdhulp kan veel beter. Een betere omkadering en het meer en flexibel faciliteren van opvangmogelijkheden in de jeugdhulp kan een belangrijke kentering geven ten aanzien van deze beeldvorming en het steeds nijpender personeelstekort. Leefgroepen die tijdelijk moeten sluiten zijn geen nieuw gegeven meer. Een sterkere ondersteuning zal zorgen voor een aantrekkelijker personeelsbeleid. Meer welzijn bij medewerkers betekent ook meer, betere en stabielere ondersteuning van onze kinderen en gezinnen in de jeugdhulp.

De nood aan een tweesporenbeleid (preventief én curatief) hebben we al voldoende geduid. We zijn er absoluut van overtuigd dat het sneller en veel intensiever kunnen inzetten in eerste instantie op ambulante begeleiding tegemoet komt aan de sterke visie om vroeger en nabijer te kunnen inspelen op de noden van de kinderen en gezinnen om op die manier meer ingrijpende hulp proberen te voorkomen.

Dit zal ons ook laten evolueren van ‘basale veiligheid installeren’…

Vandaag is de jeugdhulp noodgedwongen te veel bezig met het installeren van basale veiligheid. En dan nog zijn hier soms heel wat vragen bij te stellen. Is het veiligheidsdenken ook meer en meer in de jeugdhulp aan het sluipen? Alleen al de terminologie ‘veiligheidsplannen’, ‘veilige contexten’, ‘risicobeheersing’ of ‘risicotaxatie’  doet ons vermoeden dat de focus zich aan het verleggen is. Zonder hierbij inhoudelijk afbreuk te willen doen aan allerlei waardevolle modellen, visies en kaders en hun verdere inhoudelijke invulling, is terminologie vaak wel een signaal van een veranderende blik in het denken.

… naar ‘kansrijk opgroeien’

We stellen vast dat er met verschillende kaders, methodieken, visies wordt gewerkt in de jeugdhulp.  We roepen de overheid dan ook op de diversiteit in modellen en visies verder te ondersteunen, zonder hierin zelf specifieke keuzes te maken voor ene of gene visie. Dit komt de creativiteit en broodnodige innovatie ten goede en zal meer mogelijkheden geven om tegemoet te komen aan een betere invulling van de missie van het Agentschap Opgroeien om verder in te zetten op kansrijk opgroeien. De focus kan dan meer komen te liggen op een sterke ontwikkeling van kinderen en jongeren waarbij we verder kunnen kijken dan het inzetten op een overlevingsmodus.

Kinderen en jongeren vandaag zijn de toekomstige volwassenen van morgen en verdienen net als ons meer kansen om positief en kansrijk op te groeien.

Besluitend

Heel wat kinderen, jongeren en gezinnen in ernstige kwetsbare leefsituaties blijven te veel en te lang in de kou staan. We kijken machteloos toe hoe de nodige hulp een lange wachttijd kent. ‘Vroeg en nabij’ mag geen perverse voorbode worden van ‘te laat en voorbij’, zoals er soms vanuit de huidige onmacht eens wordt geopperd.  De intenties van ‘vroeg en nabij’ zijn zeer nobel, maar de realiteit en de noden van vandaag mogen niet ontkend worden.

Medewerkers in de jeugdhulp worden meer en meer geconfronteerd met machteloosheid, wat hun draagkracht aantast om het verder vol te houden. We zijn steeds meer bezig met crisisbeleid en deze onmacht vertaalt zich in uitval en verlaten van de jeugdhulp. Het mee werken aan een systeem dat schrijnende situaties verder op die manier moet ‘ondersteunen’, is een keuze die men niet meer wil maken.

Om een positievere flow in de jeugdhulp van morgen te krijgen, zal er een globaal plan nodig zijn voor de jeugdhulp. Dit plan moet enerzijds meer preventief en intensief inzetten op ambulante trajecten ter ondersteuning van thuiscontexten (cfr. vroeg en nabij) én anderzijds op de malaise van vandaag met een reëel tekort aan opvangplaatsen en ondersteunende begeleidingen.

Een blijvende investering in de maatschappelijk meest kwetsbare restgroepen is nodig, naast een extra investering om een verschuiving te weeg te brengen richting meer preventieve gezinsondersteuning. Dit vraagt een globale aanpak. We kijken vandaag te veel naar de vermaatschappelijking van de zorg, die nog onvoldoende wordt ondersteund en het niet allemaal zal oplossen. Als alternatief voor de wachtlijsten in de voorzieningen, is er ook minstens een tijdelijke nood om de jeugdhulpvoorzieningen extra te versterken.

We hopen dat een tijdelijke investering enerzijds en verdere structurele uitbouw van het preventieve kader anderzijds zijn effect zal hebben op minder escalaties en minder nood aan meer ingrijpende zorg. Een sterkere ondersteuning van de pleeggezinnen zal meer mensen doen nadenken over een (extra) aanbod vanuit hun gezin.

De resultaten zullen wellicht pas in een volgende legislatuur zichtbaar zijn, maar het loont de moeite om als politieke overheid later herinnerd te worden als moedige én krachtdadige beleidsverantwoordelijke die een kentering heeft teweeg kunnen brengen met een hart voor onze jeugd(hulp). Investeer dus vandaag in de jeugdhulp voor al die kinderen die recht hebben op een kansrijke en ontwikkelingsstimulerende omgeving!  

Dries Verdonck

Directielid Pleegzorg West-Vlaanderen en voorzitter van het West-Vlaams overleg Jeugdhulp

Bronnen

[1] https://www.opgroeien.be/onze-cultuur#:~:text=van%20de%20kernopdrachten.-,Missie,Een%20jongere%20vooral%20een%20jongere.

[2] https://www.waimh-vlaanderen.be/nl

[3] Verwijzing naar James J. Heckman (2012) in de Inspiratienota ‘Vroeg en Nabij’(2021) https://www.jeugdhulp.be/sites/default/files/documents/20211221%20-%20Vroeg%20en%20nabij%20-%20inspiratienota.pdf

[4] Binc cijferrapport jeugdhulp 2021.

[5] https://www.agorawebzine.be/artikels/besluitvorming-betreffende-gezinshereniging

[6] Potoms, B, Van Holen, F. e.a. (2020),Haalbaar Ouderschap. Methodiekhandboek inzake risicoclassificatie en onderzoek naar haalbaar ouderschap. VUB Press, 218p.

[7] Frans,E. en Franck, T. (2022), Sensoa Vlaggensysteem. Reageren op (grensoverschrijdend) gedrag van kinderen en jongeren. Garant, 225p.

Dries Verdonck I Directielid PleegzorgWest-Vlaanderen en voorzitter van het West-Vlaams overleg Jeugdhulp