Er bestaat echter weinig overeenstemming tussen hulpverleners m.b.t. deze beslissingen wat vragen doet stellen naar de factoren die besluitvorming beïnvloeden. Elementen die deze variabiliteit verklaren zijn onder meer een gebrek aan duidelijke richtlijnen; een gebrek aan eenduidigheid/eensgezindheid over termen zoals problematische leefsituatie, gevaar, verwaarlozing; gebrek aan operationele definities over ‘het belang van het kind’ en ‘goed genoeg ouderschap’; en onzekerheid en risico verbonden aan kinderbeschermingsmaatregelen en beslissingen. Besluitvorming is gebaseerd op inschattingen van de kans op herhaling van gebeurtenissen (bv. mishandeling), op de potentiële schade hiervan en op de inschatting van de consequenties van voorgestelde of opgelegde interventies (bv. uithuisplaatsing, contextbegeleiding) [2]. Omdat uitkomsten (op lange termijn) moeilijk te voorspellen zijn is variabiliteit in besluitvorming haast onvermijdelijk [3].

In dit artikel beschrijven we eerst bevindingen uit wetenschappelijk onderzoek betreffende herenigingsbeslissingen. Vervolgens beschrijven we criteria die geassocieerd zijn met hereniging. Daarna schetsen we een besluitvormingskader dat adviezen in perspectiefzoekende pleegzorg moet systematiseren en ondersteunen.

Herenigingsbeslissingen: bevindingen uit wetenschappelijk onderzoek

Ondanks de complexiteit en de onvermijdelijke variabiliteit is het verbeteren van consistente besluitvorming in jeugdhulp wenselijk [4]. Internationaal bestaat er een consensus over het recht van kinderen om op te groeien bij zijn ouders [5]. Bijgevolg is, in geval van plaatsing in de jeugdzorg, hereniging de voorkeursoptie [6, 7]. Beslissingen tot hereniging zijn vaak moeilijke beslissingen die zich situeren in het spanningsveld tussen het kind beschermen en gezinnen (lees ouders) maximaal kansen geven en ondersteunen. Het is niet steeds duidelijk waarop een herenigingsbeslissing moet worden gebaseerd en wanneer een hereniging is aangewezen [8]. Het betreft tevens de vraag naar het ontwikkelingsperspectief van het kind binnen het gezin van herkomst [9]. Zal er vandaag, maar ook in de toekomst voldoende worden voorzien in de basale fysieke en emotionele noden van het kind? Zal er voldoende continuïteit, stabiliteit, voorspelbaarheid en opvoedingszekerheid kunnen worden gewaarborgd? Een gebrek aan duidelijke beslissingscriteria kan ertoe leiden dat kinderen te snel en ondoordacht worden teruggeplaatst [10], maar ook dat kinderen langer dan noodzakelijk uit huis worden geplaatst en een hereniging wordt bemoeilijkt.

Een gebrek aan duidelijke beslissingscriteria kan ertoe leiden dat kinderen te snel en ondoordacht worden teruggeplaatst, maar ook dat kinderen langer dan noodzakelijk uit huis worden geplaatst en een hereniging wordt bemoeilijkt.

Hoewel het organiseren van een veilige hereniging van geplaatste kinderen een belangrijke opdracht is, bestaat er beperkt onderzoek naar hereniging [11, 12]. Herenigingsbeslissingen worden beïnvloed door een breed scala aan factoren, zoals specifieke casuskenmerken (bijvoorbeeld leeftijd van het kind, redenen van plaatsing), beslisserskenmerken (bijvoorbeeld vooropleiding, beroepsgroep, kennis, vaardigheden), factoren die verband houden met de organisatie waar de besluitvormer werkt (bijvoorbeeld verwijzende instantie, multifunctioneel centrum, pleegzorgorganisatie) en externe factoren (bijvoorbeeld wet- en regelgeving) [13, 14]. Idealiter worden deze beslissingen geleid door op feiten gebaseerde criteria die de kans op veiligheid en welzijn van kinderen bij thuiskomst maximaliseren. Het gebruik van evidence-based criteria is belangrijk omdat uit onderzoek blijkt dat besluitvorming betreffende gezinshereniging beter moet. In pleegzorgonderzoek bijvoorbeeld wordt een groot aantal mislukte herenigingen gerapporteerd: Sinclair et al. [15] constateerden dat 37% van de pleegkinderen die terugkeerden naar huis binnen een periode van 3 jaar opnieuw in de hulpverlening terecht kwam. In een onderzoek van Farmer et al. [16] werd 47% binnen een periode van 2 jaar opnieuw geplaatst en Farmer en Lutman [17] rapporteren een herplaatsingspercentage van 65% binnen een periode van 5 jaar. Wade et al. [18] stelden vast dat 35% van de mishandelde en herenigde kinderen binnen de 6 maanden opnieuw werd geplaatst. Ook het percentage herhaalde mislukte herenigingen ligt hoog: 1/3 van de herenigde kinderen maakte 2 of meer mislukte herenigingen mee [16, 18]. Uit Vlaams pleegzorgonderzoek blijkt dat niet minder dan 25% van de kinderen waarvoor perspectiefzoekende pleegzorg werd geïndiceerd 1 tot 4 mislukte voorgaande herenigingen meemaakte [12]. Ook de kwaliteit van de gezinssituatie na hereniging is onvoldoende: 1/3 van de kinderen keerde terug naar ouders met geestelijke gezondheidsproblemen, middelenmisbruik, soms gecombineerd met huislijk geweld, vaak met fysieke en emotionele mishandeling [17]. Ten slotte toont onderzoek dat pleegkinderen die werden herenigd met het gezin van herkomst meer gedrags- en emotionele problemen vertoonden dan pleegkinderen die niet werden herenigd [19].

Het gebruik van evidence-based criteria is belangrijk omdat uit onderzoek blijkt dat besluitvorming betreffende gezinshereniging beter moet.

Criteria geassocieerd met hereniging

Criteria en/of voorspellers geassocieerd met (on)succesvolle hereniging van geplaatste kinderen (residentieel of in pleegzorg) kunnen ingedeeld worden in "dynamische" en "niet-dynamische" criteria. Niet-dynamische criteria zijn statische, onveranderbare criteria zoals leeftijd van het kind, geslacht en plaatsingsgeschiedenis. Deze criteria zijn waardevol om besluitvormers te informeren of een hereniging geschikt is voor een gezin met dat specifieke criterium. Aangezien deze criteria echter minder waarschijnlijk een doelwit zijn in een interventie en bijgevolg niet tot veranderingen leiden, zullen ze minder snel worden geëvalueerd en beoordeeld in de huidige besluitvormingspraktijken [6, 20]. Dynamische criteria kunnen worden gegroepeerd in drie brede domeinen: kenmerken van het kind, kenmerken van de ouders en het gezin van herkomst, en de kenmerken van het hulpverleningsproces, waaronder contact met de ouders tijdens de plaatsing [21]. Wat de kenmerken van het kind betreft, worden gedragsproblemen van het kind geassocieerd met een kleinere kans op hereniging [22, 23, 24]. Ouderlijke kenmerken die negatief geassocieerd zijn met de waarschijnlijkheid of snelheid van hereniging zijn psychische aandoeningen, emotionele problemen en middelenmisbruik [11, 25, 26, 27]. Daarnaast blijkt dat financiële problemen en ontoereikende of instabiele huisvesting ook gepaard gaan met een hoger risico op een langere plaatsing [28, 29].

Ouders moeten de nodige veranderingen aanbrengen om de hereniging tot stand te brengen. Noodzakelijke veranderingen zijn het erkennen van de problemen en het nemen van verantwoordelijkheid voor de feiten die aanleiding vormden voor de plaatsing.

Ouders moeten de nodige veranderingen aanbrengen om de hereniging tot stand te brengen. Noodzakelijke veranderingen zijn het erkennen van de problemen en het nemen van verantwoordelijkheid voor de feiten die aanleiding vormden voor de plaatsing [6]. Voorts moeten ouders de (meervoudige) interventies/hulpverlening accepteren die hen moeten helpen bij het aanpakken van de problemen die bijdroegen aan de plaatsing van hun kinderen [6]. Onderzoek wees uit dat ouderlijke wettelijke vertegenwoordiging [30], intensieve en concrete hulp om opvoedingsvaardigheden te verbeteren [6, 31], en hulp bij het aanpakken van problemen zoals huisvestingsproblemen, huiselijk geweld en mentale problemen [6, 27, 32] de kansen op hereniging verhoogden. Wat de kenmerken van het hulpverleningsproces betreft, wordt vastgesteld dat frequente en bevredigende contacten van het kind met de ouders gepaard gaan met een grotere kans op hereniging [33]. Bezoeken worden gebruikt om ouderlijke competenties te bevorderen en te oefenen [21]. Een goede relatie tussen de hulpverlener en de ouders en betrokkenheid van de hulpverleners lijken eveneens noodzakelijk voor een succesvolle hereniging [6, 34, 35]. Bovendien dragen sociale steun van familie, nieuwe vrienden en dienstverleners bij aan de kans op een succesvolle hereniging [6, 34]. Ten slotte draagt de samenwerking tussen hulpverleningsdiensten en rechtbanken bij aan de kans op succesvolle hereniging [6, 36].

Naar een besluitvormingskader in perspectiefzoekende pleegzorg

Besluitvorming aangaande gezinshereniging is in belangrijke mate gebaseerd op het zogenaamde klinisch oordeel van een begeleidingsteam. In het gedragswetenschappelijk onderzoek naar risicobepaling, wordt dit een intuïtieve manier van inschatten of een ongestructureerde professionele beoordeling genoemd die weinig betrouwbaar is, waarin essentiële signalen onopgemerkt blijven of er net teveel of net te weinig gewicht toegekend wordt aan bepaalde signalen [37].

Een manier om besluitvorming te verbeteren is de ontwikkelingen van kaders en richtlijnen die praktijkwerkers ondersteunen bij het nemen van beslissingen en die bijdragen aan een versterking van de handelingsbekwaamheid.

Een manier om besluitvorming te verbeteren is de ontwikkelingen van kaders en richtlijnen die praktijkwerkers ondersteunen bij het nemen van beslissingen en die bijdragen aan een versterking van de handelingsbekwaamheid [1]. Goemans et al. [38] pleiten voor een protocolering, voor een vaste werkwijze die de geldigheid van de beslissing (of advies voor beslissing) moeten vergroten. Naast verdere protocolering is het belangrijk om onderzoek te doen naar gebruikte methodieken om een antwoord te vinden op de vraag hoe goed ze werken, welke best beschikbare kennis moet worden meegenomen en hoe deze kennis moet worden gewogen [22].

Recent werden voor perspectiefzoekende pleegzorg een duidelijk kader en transparante richtlijnen ontwikkeld die zijn uitgeschreven in het methodiekhandboek ‘Haalbaar Ouderschap’.

Recent werden voor perspectiefzoekende pleegzorg een duidelijk kader en transparante richtlijnen ontwikkeld die zijn uitgeschreven in het methodiekhandboek ‘Haalbaar Ouderschap’ [39]. De besluitvorming is gebaseerd op het ‘reunification framework’ van Wilkins en Farmer [40] en onderscheidt vijf fases [7]. In de eerste twee fases wordt een risico-evaluatie gemaakt gebruik makend van een risicotaxatie-instrument. Dit instrument gaat uit van een grondig onderzoek van alle protectieve en risicofactoren die vanuit wetenschappelijk onderzoek geassocieerd zijn met grotere/kleinere kans op een succesvolle terugkeer naar huis. Het instrument is gebaseerd op twee systematische literatuurstudies [41, 42]. Factoren die een significant verband tonen met een grotere kans op een succesvolle hereniging (protectieve factoren) en factoren die een significant verband tonen met een grotere kans op een mislukte hereniging (risicofactoren) worden in dit instrument opgelijst. Na een grondige anamnese die gebaseerd is op dossieronderzoek, contact met vorige hulpverleners (mits toestemming van de betrokkenen), individuele en gezamenlijke gesprekken met de betrokkenen, observaties van interacties tussen gezinsleden, evaluatie van het vermogen van ouders tot verandering en afname van gestandaardiseerde instrumenten (bijvoorbeeld checklist voor het objectiveren van huislijk geweld, opvoedingsbelastingvragenlijst), wordt een professionele afweging gemaakt of de in het instrument opgenomen protectieve en risicofactoren (deels) aan- of afwezig zijn (Fase 1). Het gebruik van dergelijke risicotaxatie instrumenten maakt dat ieder gezin volgens dezelfde empirisch onderbouwde criteria gewogen wordt. Tevens wordt een indicatie verkregen van welke belangrijke informatie ontbreekt (de zogenaamde known unknowns). De inschatting is daardoor objectiever en accurater dan ongestructureerde beoordelingen [43]. Alle protectieve en risicofactoren worden gebundeld in een risicoclassificatietabel (het zogenaamde stoplichten instrument) en vervolgens worden door het begeleidingsteam de risico’s bij een terugkeer naar huis geclassificeerd als ernstig (rood), hoog (oranje), medium (geel) of laag (groen) (Fase 2). In Fase 3 wordt een overeenkomst opgesteld met de ouders, doelen geformuleerd en interventies opgestart. In Fase 4 volgt opnieuw een evaluatie van de risico’s bij terugkeer op basis van het risicotaxatie-instrument. Indien er voldoende vooruitgang werd geboekt wordt in Fase 5 de terugkeer voorbereid en begeleid.

Het gebruik van dergelijke risicotaxatie instrumenten maakt dat ieder gezin volgens dezelfde empirisch onderbouwde criteria gewogen wordt.

Besluit

Besluitvorming in de jeugdzorg is complex en wordt door velerlei factoren beïnvloed. De impact van besluitvorming op kinderen en hun ouders is immens. Consistentie van de besluitvorming in de jeugdhulpverlening moet beter. Een manier om besluitvorming te verbeteren en te systematiseren en hierdoor de handelingsbekwaamheid van hulpverleners te versterken is het gebruik van goed onderbouwde risicotaxatie-instrumenten.

Referenties
[1] Vanderfaeillie, J. & Van Holen, F. (2017). Bijdragen van wetenschappelijk onderzoek aan de Vlaamse pleegzorgpraktijk. In J. Vanderfaeillie & F. Van Holen (Red.), Bijdragen van wetenschappelijk onderzoek aan de Vlaamse pleegzorgpraktijk. (pp. 9-18). Brussel: VUBPress.
[2] Mosteiro, A., Beloki, U., Sobremonte, E., & Rodríguez, A. (2018). Dimensions for argument and variability in child protection decision-making. Journal of Social Work Practice, 32(2), 169–187. https://doi.org/10.1080/02650533.2018.1439459
[3] Gambrill, E. D. (2005). Decision making in child welfare: errors and their context. Children and Youth Services Review, 27, 347–452.
[4] Keddell, E. (2014). Current debates on variability in child-welfare decision-making: A selected literature review. Social Sciences, 3, 916–940. https://doi.org/10.3390/socsci304091
[5] United Nations. (1989). Convention on the rights of the Child. Author.
[6] Cole, M. A., & Caron, S. L. (2010). Exploring factors which lead to successful reunification in domestic violence cases: interviews with caseworkers. Journal of Family Violence, 25, 297–310.
[7] Farmer, E. (2017). Hoe positieve uitkomsten bereiken bij het herenigen van kinderen - The Reunification Practice. In J. Vanderfaeillie & F. Van Holen (Red.), Bijdragen van wetenschappelijk onderzoek aan de Vlaamse pleegzorgpraktijk. (pp. 19-32). Brussel: VUBPress.
[8] Hess, P., Folaron, G., & Jefferson, A. (1992). Effectiveness of family reunification services: an innovative evaluative model. Social Work, 37, 304-311.
[9] Slot, W. (2010). Kinderbescherming in een ontwikkelingsperspectief. In P. M. van de Bergh & T. Weterings (Eds.), Pleegzorg in perspectief. Ontwikkelingen in theorie en praktijk. (pp. 223-241). Assen: Van Gorcum.
[10] Allen, B. S., & Vacca, J. S. (2011). Bring back the orphanages - An alternative to foster care? Children and Youth Services Review, 33, 1067-1071.
[11] Fernandez, E., & Lee, J. S. (2013). Accomplishing family reunification for children in care: An Australian study. Children and Youth Services Review, 35, 1374–1384. https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2013.05.006
[12] Van Holen, F., Belenger, L., Carlier, E., Potoms, B., & Vanderfaeillie, J. (2018). Short-term family foster care in Flanders: An exploratory study into the factors associated with family reunification decisions. Children and Youth Services Review, 94, 699–708. https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2018.09.020
[13] Baumann, D. J., Dalgleish, L., Fluke, J. D., & Kern, H. (2011). The decision-making ecology. American Human Association.
[14] Benbenishty, R., Davidson-Arad, B., López, M., Devaney, J., Spratt, T., Koopmans, C., Knorth, E., Witteman, C., Del Valle, J., & Hayes, D. (2015). Decision Making in Child Protection An International Comparative Study on Maltreatment Substantiation, Risk Assessment. Child Abuse & Neglect, 49, 63–75.
[15] Sinclair, I., Baker, C., Wilson, K., & Gibbs, I. (2005). Foster Children: Where They Go and How They Get On, London: Jessica Kingsley.
[16] Farmer, E., Sturgess, W., O’Neill, T., & Wijedasa, D. (2011). Achieving Successful Returns from Care: What makes reunification work? London: BAAF.
[17] Farmer, E. & Lutman, E. (2012). Effective Working with Neglected Children and their Families: Linking Interventions to Long-term Outcomes. London: Jessica Kingsley.
[18] Wade, J., Biehal, N., Farrelly, N., & Sinclair, I. (2011). Caring for Abused and Neglected Children: Making the Right Decisions for Reunification or Long-term Care. London: Jessica Kingsley.
[19] Taussig, H. N., Clyman, R. B., & Landsverk, J. (2001). Children who return home from foster care: a 6-year prospective study of behavioral health outcomes in adolescence. Pediatrics, 108, e10.
[20] Teunissen, M. S. L., Goemans, A., van Holen, F., Vanderfaeillie, J., Nefs, H. T., Pijnenburg, H. M., Damen, H., & Vedder, P. H. (2021). Family Reunification Decision-Making in Dutch Family Foster Care: A Dual Perspective Approach. Child and Youth Care Forum, 50, 199–228. https://doi.org/10.1007/s10566-020-09569-y
[21] Jedwab, M., Chatterjee, A., & Shaw, T. V. (2018). Caseworkers’ insights and experiences with successful reunification. Children and Youth Services Review, 86, 56–63. https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2018.01.017
[22] Goemans, A., Vanderfaeillie, J., Damen, H., Pijnenburg, H., & Van Holen, F. (2016). Reunification of foster children: Factors associated with reunification outcomes in Flanders and the Netherlands. Children and Youth Services Review, 70, 284–292.
[23] Landsverk, J., Davis, I., Ganger, W., Newton, R., & Johnson, I. (1996). Impact of child psychosocial functioning on reunification from out-of-home placement. Children and Youth Services Review, 18, 447–462.
[24] Vanderfaeillie, J., Van Holen, F., De Maeyer, S., Belenger, L., & Gypen, L. (2017). Who returns home? Study on placement outcomes of Flemish foster children. Child and Family Social Work, 22, 503–514. https://doi.org/10.1111/cfs.12269
[25] Marsh, J. C., Ryan, J. P., Choi, S., & Testa, M. F. (2006). Integrated services for families with multiple problems: Obstacles to family reunification. Children and Youth Services Review, 28, 1074–1087.
[26] McDonald, T. P., Poertner, J., & Jennings, M. A. (2007). Permanency for children in foster care: A competing risks analysis. Journal of Social Services Research, 33, 45–56.
[27] Ryan, J. P., Marsh, J. C., Testa, M. F., & Louderman, R. (2006). Integrated substance abuse treatment and child welfare services: findings from the Illinois alcohol and other drug abuse waiver demonstration. Social Work Research, 30, 95–107.
[28] Malm, K. E., & Zielewski, E. H. (2009). Nonresident father support and reunification outcomes for children in foster care. Children and Youth Services Review, 31, 1010–1018.
[29] Noonan, K., & Burke, K. (2005). Termination of parental rights: which foster care children are affected? The Social Science Journal, 42, 241–256.
[30] Courtney, M. E., & Hook, J. L. (2012). Evaluation of the impact of enhanced parental legal representation on the timing of permanency outcomes for children in foster care. Children and Youth Services Review, 34, 1337–1343.
[31] Pine, B. A., Spath, R., Werrbach, G. B., Jenson, C. E., & Kerman, B. (2009). A better path to permanency for children in out-of-home care. Children and Youth Services Review, 31, 1135–1143.[32] Cheng, T. C. (2010). Factors associated with reunification: a longitudinal analysis of long-term foster care. Children and Youth Services Review, 32, 1311–1316.
[33] Chambers, R. M., Brocato, J., Fatemi, M., & Rodriguez, A. Y. (2016). An innovative child welfare pilot initiative: Results and outcomes. Children and Youth Services Review, 70, 143–151. https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2016.09.004
[34] Balsells, M. À., Pastor, C., Mateos, A., Vaquero, E., & Urrea, A. (2015). Exploring the needs of parents for achieving reunification: The views of foster children, birth family and social workers in Spain. Children and Youth Services Review, 48, 159–166. https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2014.12.016
[35] López, M., Del Valle, J. F., Montserrat, C., & Bravo, A. (2013). Factors associated with family reunification for children in foster care. Child and Family Social Work, 18, 226–236. https://doi.org/10.1111/j.1365-2206.2012.00847.x
[36] D’Andrade, A. C., & Valdez, M. (2012). Reunifying from behind bars: a quantitative study of the relationship between parental incarceration, service use, and foster care reunification. Social Work in Public Health, 27, 616–636.
[37] Boelaert, A., & Koeck, S. (submitted). Gewelddadig gedrag en de klinische praktijk: Richtlijnen voor risicobepaling en interventies. Tijdschrift voor Klinische Psychologie.
[38] Goemans, A., Veenstra, M., van Geel, M., & Vedder, P. (2017). Perspectiefbepaling in Nederland. In J. Vanderfaeillie & F. Van Holen (Red.), Bijdragen van wetenschappelijk onderzoek aan de Vlaamse pleegzorgpraktijk. (pp. 33-48). Brussel: VUBPress.
[39] Potoms, B., Van Holen, F., Geers, F., Janssens, D., & Vanderfaeillie, J. (2020). Haalbaar ouderschap. Methodiekhandboek inzake risicoclassificatie en haalbaar ouderschap. Brussel: VUBPRESS.
[40] Wilkins, M. & Farmer, E. (2015). Reunification: An Evidence-Informed Framework for Return Home Practice, London: NSPCC.
[41] Ward, H., Brown, R., & Westlake, D. (2012). Safeguarding Babies and Very Young Children from Abuse and Neglect. London: Jessica Kingsley Publishers.
[42] White, O. G., Hindley, N., & Jones, D. P. H. (2015). Risk factors for child maltreatment recurrence: an updated systematic review. Medicine, Science and the Law, 55, 259-277.
[43] Aegisdóttir S., White M.J., Spengler, P.M., Maugherman, A.S., Anderson, L.A., Cook, R.S., et al (2006). The meta-analysis of clinical judgment project: Fifty-six years of accumulated research on clinical versus statistical prediction. The Counseling Psychologist, 341-82.

Frank Van Holen I Pleegzorg Vlaams-Brabant & Brussel
Johan Vanderfaeillie I VUB