Pleegzorg is de eerste te verkiezen hulpverleningsvorm wanneer kinderen (tijdelijk) uit huis moeten worden geplaatst [1]. In 2019 werden 7322 kinderen en jongeren opgevangen in een pleeggezin [2]. Deze gezinnen vangen vrijwillig tegen een onkostenvergoeding kinderen op. Meestal betreft het zogenaamde netwerkplaatsingen (n = 4611, 63%) waarbij kinderen onderdak vinden in een gezin dat tot de familie (n = 3532, 48%) of het sociale netwerk behoort (n = 1079, 15%). De overige kinderen zijn geplaatst in zogenaamde bestandspleeggezinnen die voorafgaand aan de plaatsing geen enkele band hadden met het kind of diens ouders (n = 2711, 37%).

Rhodes et al. [3] onderscheiden een hele reeks taken voor pleegouders. Zo worden pleegouders geacht om opvoeding en bescherming te bieden in gezinsverband, schools succes te bevorderen, de ontwikkeling van het pleegkind op sociaal, emotioneel en lichamelijk vlak te stimuleren en te bevorderen, de omgang met en verwerking van het (tijdelijk) verlies van ouders te ondersteunen, mee te werken aan het uitwerken van een langetermijnperspectief voor het pleegkind (pleeggezin of hereniging met ouders), de relaties van het pleegkind met de eigen familie te faciliteren, tegemoet te komen aan de mentale en lichamelijke zorgnoden van het pleegkind, om te gaan met de effecten van pleegzorg op zichzelf en hun gezin en constructief samen te werken met de pleegzorgbegeleider en andere hulpverleners.

Verschillende onderzoekers bogen zich over de vraag wat pleegouders nodig hebben om dit complexe en uitgebreide takenpakket te kunnen uitvoeren. Op pleegouderniveau wordt verwezen naar het belang van specifieke persoonlijkheidskenmerken (bv. geduld, flexibiliteit) [4, 5] en openheid voor andere culturen [5]. Pleegouders zelf wijzen op het belang van een adequate vorming/training [6]. Vaak genoemd zijn het belang van een goede, respectvolle relatie met pleegzorgbegeleider [4, 5, 7] en ondersteuning voor zichzelf, voor hun eigen kinderen en voor de pleegkinderen [4, 5, 6]. Meer specifiek wordt verwezen naar ondersteuning bij de opvoeding van het pleegkind en de aanpak van probleemgedrag [8, 9]. Indien nodig moet ook gespecialiseerde hulp beschikbaar zijn in tijden van crisis [4, 9] of in geval het kinderen met speciale noden betreft [4, 5]. Hieraan gelinkt wordt gewezen op de behoefte aan respijtzorg [6, 7]. Pleegouders hebben ook op de nood aan ondersteuning in de omgang met ouders [5]. Voorts is financiële [7] en juridische steun [6] noodzakelijk. Naast professionele ondersteuning wijzen pleegouders op het belang van een ondersteunende familiale [4, 5] en bredere context [4] en een bredere maatschappelijke ondersteuning [4]. Tot slot wordt gewezen op de nood aan lotgenotencontacten, zowel voor zichzelf als voor hun pleegkind [5].

Uit bovenstaande besluiten onderzoekers dat een goed begrip van de noden van pleegouders essentieel is voor de werving, screening, voorbereiding en ondersteuning van geschikte pleeggezinnen [7, 10]. Een goede werkrelatie en adequate ondersteuning van pleegouders hebben immers een positief effect op hun tevredenheid en stressbeleving [8, 9], zijn cruciaal om de beëindiging van hun pleegzorgengagement te voorkomen [11, 12], kunnen bijdragen aan de afname van probleemgedrag bij het pleegkind en samenwerkingsproblemen met ouders en kunnen breakdown (voortijdige ongeplande beëindiging van pleegzorgplaatsingen om negatieve redenen) voorkomen [11]. Indien pleegzorgvoorzieningen empowerend willen werken en pleegouders succesvol willen ondersteunen dan moet het aanbod van de diensten aansluiten bij de behoeften van pleegouders [13]g.

In deze bijdrage bespreken geven we een overzicht van Vlaams onderzoek betreffende ondersteuningsbehoeften van pleegouders. Eerst gaan we in op de onderzoeksvragen, vervolgens bespreken we de gehanteerde methode om daarna in te gaan op de resultaten. We eindigen met een discussie en aanbevelingen voor het beleid en de praktijk.

Onderzoeksvragen

Volgende drie onderzoeksvragen staan in deze bijdrage centraal: (1) ‘Wat zijn de belangrijkste ondersteuningsbehoeften van pleegouders?’, (2) ‘Welke factoren zijn geassocieerd met ondersteuningsbehoeften?’ en (3) ‘Hebben specifieke groepen pleegouders specifieke ondersteuningsbehoeften?’

Methode

We zoeken een antwoord op bovenstaande onderzoekvragen uitgaande van een analyse van de Vlaamse onderzoekspublicaties die dit onderwerp behandelen. Het gaat om zeven publicaties tussen 2005 en 2020 bij uiteenlopende groepen pleegouders:

  • 130 pleegouders ongeacht de pleegzorgvorm [14];
  • 294 pleegmoeders ongeacht de pleegzorgvorm [15];
  • 85 pleegouders in gezinsondersteunende pleegzorg [13];
  • 159 pleeggezinnen in perspectiefzoekende of -biedende pleegzorg [16];
  • 109 pleeggrootmoeders [17];
  • 30 pleegouders die niet begeleide minderjarige vluchtelingen opvangen [18];
  • 1216 pleegouders in perspectiefbiedende pleegzorg [19].

Resultaten

Vlaams onderzoek naar ondersteuningsbehoeften van pleegouders toont dat de ondersteuningsbehoeften van  pleegmoeders niet verschillen van ondersteuningsbehoeften van pleegvaders  [16] en dat hun noden zich op verschillende domeinen situeren. De belangrijkste ondersteuningsbehoeften [13, 14, 15, 19] hebben betrekking op gedragsproblemen van het pleegkind, hun eigen opvoedgedrag en de samenwerking met ouders.

Afhankelijk van het onderzoek vroeg tussen 46% en 54% van de pleegouders om ondersteuning bij minstens een gedragsprobleem. Tabel 1 geeft een overzicht van de meest aangeduide gedragsproblemen uit het meest recente onderzoek [19]. De ondersteuningsbehoeften van pleegouders m.b.t. probleemgedrag was geassocieerd met pleegkindkenmerken, plaatsingskenmerken en pleeggezinkenmerken. Pleegouders hadden meer behoefte aan ondersteuning indien het pleegkind meer gedragsproblemen vertoonde [15, 19], indien ze voorafgaand aan de plaatsing geen enkele band hadden met het pleegkind of diens familie (bestandspleegzorg; [14]) en indien ze een kind opvingen in ondersteunende pleegzorg [15]. Voorts uitten ze meer behoefte aan ondersteuning indien ze meer ervaring hadden als pleegouder [13], een hogere leeftijd hadden [15], minder eigen kinderen hadden [15] of zich minder competent voelden in omgang met hun pleegkind [15]. Ook hadden pleegouders meer ondersteuning nodig bij internaliserend dan bij externaliserend probleemgedrag [19].

Tabel 1. Ondersteuningsbehoeften bij gedrag

Met betrekking tot het eigen opvoedgedrag vroeg 40% van de pleegouders om ondersteuning. Pleegouders die zich minder competent voelden in de omgang met hun pleegkind [15], die een kleiner aantal pleegkinderen opving [15] en intensiever begeleid werden door hun pleegzorgbegeleider [15, 19] hadden meer behoefte aan ondersteuning bij hun opvoedgedrag.

Wat betreft de samenwerking met ouders vroeg, afhankelijk van het onderzoek, 40% tot 74% van de pleegouders om ondersteuning. Tabel 2 geeft een overzicht van de belangrijkster items uit het meest recente onderzoek [19]. Bestandspleegouders [14, 19], pleegouders die pleegkinderen opvangen met meer gedragsproblemen [19], pleegouders die in de vrijwillige pleegzorg (vs. justitieel) [14] of in ondersteunende pleegzorg [13] een kind opvangen en pleegouders die meer frequent contact hebben met hun pleegzorgbegeleider [19] hebben meer nood aan ondersteuning m.b.t. de samenwerking met ouders.

Tabel 2. Ondersteuning bij de samenwerking met de ouders

Voorts blijken pleegouders meer tevreden over de samenwerking met de pleegzorgbegeleider en de ervaren waardering, de vorming vanuit de pleegzorgvoorziening, de financiële tussenkomst en hun pleegkind indien het pleegkind minder gedragsproblemen heeft [19] en indien ze netwerkpleegouder zijn [19]. Een grotere kans op de beëindiging van het pleegzorgengagement is geassocieerd met een hogere leeftijd van het pleegkind, een hogere leeftijd van de pleegouders en een lagere tevredenheid over de samenwerking en de ervaren waardering [19].

Voorts kunnen er specifieke groepen pleegouders worden onderscheiden die, naast algemene, ook specifieke ondersteuningsbehoeften hebben [17, 18]. Twee groepen pleegouders werden onderzocht, nl. pleeggrootouders en pleegouders die NBMV opvangen. Beide groepen pleegouders hebben noden die vergelijkbaar zijn met de noden van reguliere pleegouders zoals beschreven in de inleiding. Pleeggrootouders wijzen daarbovenop nog op volgende specifieke noden: nood aan een goede gezondheid, een geruststellende visie op de toekomst, de nood om op de hoogte zijn van hetgeen leeft onder kinderen/jongeren (waarden, normen, scholing, digitale ontwikkelingen, …) en een goed evenwicht tussen grootouderrol en ouderrol [17]. Ook pleegouders die NBMV opvangen wijzen, naast de noden van de algemene populatie pleegouders zoals beschreven in de inleiding, op volgende bijkomende noden: goede voorbereiding van de NBMV op pleegzorg, informatie over de opties voor gezinshereniging, zekerheid over de toekomst (cf. juridisch statuut NBMV), ondersteuning en in het bijzonder informatie betreffende religie en cultuur (gebruiken en tradities, opvoeden in verschillende culturen, taal, …) van het land van oorsprong, ondersteuning betreffende de integratie van de NBMV in de Westerse samenleving, gespecialiseerde psychologische ondersteuning voor de NBMV m.b.t. trauma en speciale noden en gespecialiseerde ondersteuning op wettelijk vlak (voogdij, juridisch,…) [18].

Discussie en aanbevelingen

Analyse van ondersteuningsbehoeften van pleegouders is belangrijk. Ze geeft richting aan training/opleiding van pleegzorgbegeleiders, verfijnt ondersteuning ‘op maat’, helpt om pleegouders voor te bereiden en te begeleiden en helpt bij het identificeren van specifieke groepen en/of risicogroepen. Voorts is ze belangrijk voor de ontwikkeling van begeleidingsmethodieken, interventies, protocollen, cursussen voor training en begeleiding en dit zowel in het algemeen voor de totale groep pleegouders als voor specifieke problemen of specifieke groepen.

De belangrijkste ondersteuningsbehoeften van pleegouders situeren zich op het vlak van gedragsproblemen (en hiermee samenhangend opvoedgedrag) en de samenwerking met de ouders.

De ondersteuningsbehoeften m.b.t. gedrag zijn niet verwonderlijk gelet op de hoge prevalentie gedragsproblemen bij pleegkinderen: ongeveer de helft van de Vlaamse pleegkinderen vertoont zorgwekkend probleemgedrag [20]. Gedragsproblemen zijn geassocieerd met gezinsbelasting bij pleegouders en met negatief opvoedgedrag: pleegouders die geconfronteerd worden met probleemgedrag vertonen minder positieve betrokkenheid, gaan meer controleren, meer straffen en meer inconsequent straffen [21]. Gedragsproblemen zijn de belangrijkste voorspeller van breakdown [22]. Voorst beïnvloeden gedragsproblemen de relatie tussen pleegouders en pleegzorgbegeleiders negatief en zijn ze geassocieerd met een lagere tevredenheid van pleegouders op velerlei vlak [19].

Een grote groep pleegouders heeft nood aan ondersteuning bij de samenwerking met ouders. Veel emotionele spanning bij pleegouders kan toegeschreven worden aan problemen tussen hen en de ouders. Uit onderzoek bleek dat meer dan 70% van de pleegouders problemen rapporteerde m.b.t. de contacten tussen het pleegkind en de ouders en/of m.b.t. hun betrokkenheid met de ouders [6, 23]. Conflicten tussen ouders en pleegouders vormen de tweede belangrijkste reden voor breakdown [22], terwijl een goede samenwerking geassocieerd is met stabielere plaatsingen [24]. Een belangrijke voorwaarde om tot goede samenwerking te komen is duidelijke definiëring van verantwoordelijkheden, rollen en grenzen [5].

Verder stelden we vast dat de ondersteuningsbehoeften geassocieerd met specifieke groepen pleegouders. Pleegouders die een kind opvangen in ondersteunende pleegzorg hadden meer behoefte aan ondersteuning, zowel m.b.t. het gedrag van het pleegkind alsook m.b.t. de omgang met de ouders. Deze kunnen verklaard worden doordat 28% van de pleegkinderen in deze preventieve pleegzorgvorm ernstig tot zeer ernstig probleemgedrag vertoonde en doordat er veel oneigenlijk gebruik gemaakt wordt van deze werkvorm [25]. Voorts blijkt dat er in 90% van deze plaatsingen contact is met ouders en er afspraken moeten worden gemaakt wat de behoefte aan ondersteuning op dit vlak kan verklaren [13].

Netwerkpleegouders geven aan minder nood te hebben aan ondersteuning m.b.t. het gedrag van het pleegkind, alsook m.b.t. de omgang met ouders. Dit kan een gevolg zijn van het feit dat ze de ouders en het pleegkind reeds kennen en dat het kind minder aanpassing nodig heeft aan nieuwe omgeving. Anderzijds verschillen de pleegkinderen die geplaatst zijn in netwerk- en bestandspleegzorg: de pleegkinderen in netwerkpleegzorg hebben een minder problematische voorgeschiedenis en vertonen minder gedragsproblemen en minder traumasymptomen [26]. Ook het verschil in relatie tussen de pleegouder en de dienst voor pleegzorg kan hier van invloed zijn: mogelijk hebben netwerkpleegouders andere verwachtingen, houden ze problemen/noden voor zich uit angst voor bemoeienis of beschouwen ze de begeleiding als intrusief.

Naast bovenstaande werden nog andere groepen pleegouders met specifieke ondersteuningsbehoeften onderscheiden zoals pleeggrootouders en pleegouders van NBMV.

Aanbevelingen voor beleid en praktijk

Vanuit bovenstaande bevindingen kunnen volgende aanbevelingen voor de praktijk en het beleid worden geformuleerd. Er is nood aan:

  • Systematische individuele screening van probleemgedrag en samenwerkingsproblemen tussen ouders en pleegouders en dit in alle pleegzorgvormen;
  • Opleiding en opbouw van expertise (specialisme) voor pleegzorgwerkers betreffende specifieke problematieken en specifieke groepen pleegouders;
  • Duidelijke afspraken en duidelijke definiëring van rollen, rolverwachtingen en grenzen van betrokkenen;
  • Specifieke en effectieve interventies gericht op emotieregulatie (bv. Family Minds) en op de aanpak van probleemgedrag (bv. Pleegouders Versterken in Opvoeden, Parent Management Training Oregon, Multidimensional Treatment Foster Care);
  • Specifieke effectieve interventies om samenwerkingsproblemen tussen ouders en pleegouders efficiënt aan te pakken (bv. Samenwerking Ondersteunen in Pleegzorg)

Tot slot blijkt een algemeen op alle (kandidaat-)pleegouders gericht voorbereidings- en ondersteuningsprogramma onvoldoende om tegemoet te komen aan de ondersteuningsbehoeften bepaalde groepen pleeggezinnen. Er is nood aan specifiek begeleidingsaanbod/specifieke interventies.

Referenties
[1] Schryvers, K., Parys, L., Taelman, M., Van der Vloet, T., Jans, V., & Persyn, P. (2015). Voorstel van resolutie houdende aanbevelingen voor een verbeterde organisatie en werking van integrale jeugdhulp. Brussel: Vlaams Parlement.
[2] Pleegzorg Vlaanderen. (2020). Registratierapport 2019. Leuven: Pleegzorg Vlaanderen.
[3] Rhodes, K., Orme, J., Cox, M., & Buehler, C. (2003). Foster family resources, psychological functioning, and retention. Social Work Research, 27, 135-150.
[4] Brown, J. (2008). Foster parents’ perceptions of factors needed for successful foster placements. Journal of Child and Family Studies, 17, 538-554.
[5] Brown, J., & Calder, P. (2000). Concept-mapping the needs of foster parents. Child Welfare, 79, 729-746.
[6] Murray, L., Tarren-Sweeney, M., & France, K. (2011). Foster carer perceptions of support and training in the context of high burden of care. Child and Family Social Work, 16(2), 149–158.
[7] Brown, J. D., Ivanova, V., Mehta, N., Skrodzki, D., & Gerrits, J. (2013). Social needs of aboriginal foster parents. Children and Youth Services Review, 35, 1886-1893.
[8] Denby, R., Rindfleisch, N., & Bean, G. (1999). Predictors of foster parents' satisfaction and intent to continue to foster. Child Abuse and Neglect, 23, 287-303.
[9] Hudson, P., & Levasseur, K. (2002). Supporting foster parents: Caring voices. Child Welfare, 81, 853-878.
[10] Colton, M., Roberts, S., & Williams, M. (2008). The recruitment and retention of family foster-carers: An international and cross-cultural analysis. British Journal of Social Work, 38, 865-884.
[11] Brown, J.D., & Bednar, L.M. (2006). Foster parent perceptions of placement breakdown. Children and Youth Services Review, 28, 1497-1511.
[12] Rodger, S., Cummings, A., & Leschied, A. W. (2006). Who is caring for our most vulnerable children? The motivation to foster in child welfare. Child Abuse & Neglect, 30, 1129-1142.
[13] Van Holen, F., Vanderfaeillie, J., Vanschoonlandt, F., De Maeyer, S., & Stroobants, T. (2015). Explorative study into support needs of caregivers in short-term foster care regarding problem behaviour and dealing with biological parents. European Journal of Social Work, 18(1), 97-113, https://doi.org/10.1080/13691457.2014.883365.
[14] Van Holen, F. (2005). Ondersteuningsbehoeften van pleegouders in Vlaanderen. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 44, 472-483.
[15] Vanschoonlandt, F., Van Holen, F., Vanderfaeillie, J., De Maeyer, S., & Andries, C. (2014). Flemish foster mothers’ perceptions of support needs regarding problem behaviors of their foster child and their own parental approach. Child and Adolescent Social Work, 31(1), 71-86. https://doi.org/10.1007/s10560-013-0310-8.
[16] Vanderfaeillie, J., Van Holen, F., De Maeyer, S., Gypen, L., & Belenger, L. (2016). Differences between foster mothers and foster fathers with regard to support needs and satisfaction with the foster care placement. Journal of Child and Family Studies, 25, 1515-1524. https://doi.org/10.1007/s10826-015-0320-6.
[17] Van Holen, F., Van Loock, J., Belenger, L., & Vanderfaeillie, J. (2017). Concept mapping the needs of grandmothers who take care of their grandchildren in formal foster care in Flanders. Children and Youth Services Review, 83, 159-167. https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2017.11.004.
[18] Van Holen, F., Trogh, L., West, D., Meys, N., & Vanderfaeillie, J. (2019). Concept mapping the needs of Flemish nonkinship foster parents who care for unaccompanied refugee minors. Children and Youth Services Review, 96, 84-92. https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2018.11.043.
[19] Vanderfaeillie, J., Gypen, L., West, D., & Van Holen, F. (2020). Support needs and satisfaction of Flemish foster parents in long-term foster care: associated characteristics of foster children, foster parents and foster placements. Children and Youth Services Review, 113, 104990 https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2020.104990
[20] Vanschoonlandt, F., Vanderfaeillie, J., Van Holen, F., De Maeyer, S., & Andries, C. (2013). Mental health of foster children: do biological fathers matter? Child Welfare,91(6), 149-166.
[21] Vanderfaeillie, J., Van Holen, F., Trogh, L., & Andries, C. (2012). The impact of foster children’s behavioural problems on Flemish foster mothers’ parenting behaviour. Child & Family Social Work, 17, 34-42. https://doi.org/10.1111/j.1365-2206.2011.00770.x.
[22] Vanderfaeillie, J., Goemans, A., Damen, H., Van Holen, F., & Pijnenburg, H. (2018). Foster care placement breakdown in the Netherlands and Flanders: Prevalence, precursors, and associated factors. Child and Family Social Work, 23, 337-345.
[23] Van den Bergh, P., & Weterings, T. (2007). Pleegzorg, jeugdzorg voor het kind. Pedagogische besluitvorming bij uithuisplaatsing. Utrecht: Agiel.
[24] Kalland, M., & Sinkkonen, J. (2001). Finnish children in foster care: evaluating the breakdown of long-term placements. Child Welfare, 80, 513-527.
[25] Vanderfaeillie, J., Van Holen, F., Keyaert, S., De Maeyer, S., & Andries, C. (2010). Is Gezinsondersteunende Pleegzorg echt preventief? Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 49, 15-25.
[26] Vanderfaeillie, J., Vanschoonlandt, F., Van Holen, F., De Maeyer, S., & Robberechts, M. (2014). Traumatische gebeurtenissen en traumatische stresssymptomen bij pleegkinderen. Een verkennende studie in Vlaanderen. Kind & Adolescent, 35(3), 135-149.

Frank Van Holen en Johan Vanderfaeillie