Luisteren naar ieders uniek verhaal

Naar aanleiding van deze hervormde visie, stelde het Kwaliteitscentrum voor Diagnostiek zich de vraag hoe jongeren, hun context en betrokken hulpverleners het traject doorheen de jeugdhulp, en dan voornamelijk het diagnostisch proces, ervaren. Welke aspecten ervaren zij als waardevol en helpend en wat zijn volgens hen vandaag de dag hindernissen en uitdagingen om tot een kwaliteitsvol diagnostisch- en hulpverleningsproces te komen? Om antwoorden te vinden op deze vragen voerde het Kwaliteitscentrum voor Diagnostiek vzw twee kwalitatieve studies uit.

In een eerste studie werd het hulpverleningstraject van drie jongeren gedetailleerd in kaart gebracht en onderzocht. Deze jongeren werden alle drie aangemeld in een Onthaal-, Oriëntatie- en Observatiecentrum (OOOC). Naast het diagnostisch proces dat ze doorliepen in het OOOC, werden ook hun eerder hulpverleningsparcours en de vervolghulpverlening in kaart gebracht. Om hun traject zo helder mogelijk in beeld te brengen werd een grondige dossieranalyse uitgevoerd en werden bij zowel de jongeren als hun context (bv. ouders, voogd, vertrouwenspersonen) en de betrokken hulpverleners diepte-interviews afgenomen. Aan de hand van thematische analyses uitgevoerd op de verzamelde informatie werd vervolgens onderzocht hoe de betrokken partijen het traject ervoeren en wat de functie is van dialoog bij de realisatie van kwalitatieve, geïntegreerde diagnostiek en hulpverlening.

De tweede studie betreft een belevingsonderzoek dat finaal werd vormgegeven als een documentaire. In samenwerking met filmmaker Ivan Boeckmans trachtte het Kwaliteitscentrum voor Diagnostiek vzw de ervaring en beleving van een 20-tal jongeren tussen 6 en 26 jaar in de jeugdhulpverlening in beeld te brengen. Net zoals in de eerste studie lag de focus op hun ervaring met het diagnostisch proces en werd gebruikgemaakt van diepte-interviews, ditmaal aangevuld met focusgroep-onderzoek.

In beide studies werd er bewust voor gekozen om op een onbevooroordeelde manier de beleving en ervaring van een beperkt aantal jongeren en hun naaste omgeving centraal te plaatsen. Dergelijk belevings- en casusonderzoek resulteert niet in overkoepelende bevindingen, maar kan wel op een andere manier unieke informatie aanleveren. Zo kunnen de ervaringen van de jongeren, hun context en de betrokken hulpverleners andere diagnostici en hulpverleners ertoe aanzetten meer te reflecteren over hun eigen manier van werken. Bovendien kan dergelijk onderzoek thema’s aan het licht brengen die naar alle waarschijnlijkheid onontgonnen zouden blijven wanneer gebruikgemaakt wordt van bijvoorbeeld grootschalige vragenlijststudies. Onbevooroordeeld luisteren naar het unieke verhaal van de cliënt en zijn context zou de methode bij uitstek moeten zijn van alle hulpverleners. Enkel op die manier kan de hulpverlening echt worden afgestemd op maat van de cliënt.  

Waardevolle onderdelen van een diagnostisch proces

Uit beide onderzoeken blijkt dat de hulpverleners en in het bijzonder de jongeren en hun context vrij concreet konden aanstippen welke elementen nodig zijn om kwaliteitsvolle diagnostiek en hulp te realiseren en welke elementen specifiek voor hen voor een positieve kanteling zorgden in een vastgelopen of moeilijke situatie. Ten eerste werd het nemen en krijgen van voldoende tijd en ruimte door zowel de jongeren en hun context als door de betrokken hulpverleners als essentieel ervaren om een goede vertrouwensrelatie te kunnen opbouwen. Iedereen was het er voorts over eens dat kwaliteitsvolle diagnostiek alleen tot stand kan komen door de tijd te nemen om in dialoog te treden met elkaar.

Hierbij ervaren jongeren een veelheid en intensiteit van gesprekken als bijzonder helpend en waardevol. In een dergelijk intensief dialogisch proces moet de hulpverlener bovendien het verhaal van de jongere in kaart brengen in samenwerking met de jongere. In plaats van op te treden als expert staat de hulpverlener op gelijke voet met de jongere en is hij toegankelijk. Tot slot moet er voldoende aandacht worden geschonken aan de jongere zijn of haar particuliere situatie en noden. De noden en behoeften die het vaakst werden benoemd door de jongeren die deelnamen aan de studies zijn vertrouwen, perspectief, inspraak en duidelijkheid.

Ten tweede brachten de resultaten aan het licht dat een kwaliteitsvol diagnostisch proces cyclisch moet verlopen en niet strikt onderscheiden kan worden van de hulpverlening. Hypothesen over mogelijke problemen en krachten worden idealiter gevormd en telkens opnieuw getoetst doorheen het hele traject. Een diagnose mag bovendien geen statisch gegeven zijn en moet verder gaan dan een categoriaal hokjes-denken. Jongeren vinden het samen creëren van een verhaal dat aansluit bij hun beleving en hen helpt inzicht te verwerven veel waardevoller dan het krijgen van een diagnostisch label.

  • “Ik vind het wel mooi dat je ‘problematiek’ zegt, in plaats van ‘stoornis’. Want als ge in een ziekenhuis komt, is dat: ‘ge hebt een hechtingsstoornis! Je hebt een dit! Je hebt een dat!’ Maar ik vind dat altijd zo lelijk. (…) Ik leg dat eigenlijk altijd uit als een haven en een bootje. Iedereen, elk bootje heeft een haven. Da’s eigenlijk mooier om uit te leggen. (…) Normaal gezien is uw haven uw mama of uw papa of uw familie hé. Maar ik ging van haven naar haven naar haven… doordat ik eigenlijk ofwel te snel mensen ging vertrouwen, ofwel minder snel. Maar ik vind zo hechtingsstoornis, aanpassingsstoornis, ADHD, altijd zo lelijke namen. Terwijl eigenlijk, ge moet die naam zelf niet weten. (…) Een verhaal dat is veel mooier dan een diagnose.” - Jongere met diagnose hechtingsstoornis, studie 2

Een derde aspect dat door de jongeren, hun context en de professionals als belangrijk werd bevonden is de ervaring en beleving van continuïteit. Een gevoel van continuïteit is een belangrijke hefboom voor veranderingen en kan zich op verschillende vlakken situeren. Zo is het noodzakelijk dat er sprake is van relationele continuïteit. Jongeren willen de kans krijgen om een vertrouwelijke band op te bouwen met de hulpverleners en willen dit doorheen de tijd niet steeds opnieuw moeten doen. Daarnaast is ook continuïteit op vlak van communicatie van belang. Zowel binnen het team, met andere diensten als met de jongere en de context moet de communicatie helder en open zijn en perspectief bieden. Tot slot gaat continuïteit ook over een vlotte, volledige overdracht van cliëntendossiers naar de vervolghulpverlening.

Ten vierde omschreven verschillende jongeren en hun context uit beide studies dat een kwaliteitsvol diagnostisch proces enerzijds kan leiden tot begrip van de ander en anderzijds ook tot eigen inzicht in de situatie. Wanneer een jongere begrijpt wat hem of haar overkomt kan diagnostiek met andere woorden een verhelderend effect hebben, wat op zijn beurt ertoe kan leiden dat de jongere geëngageerd is om vol goede moed de vervolghulpverlening aan te vatten.

Hindernissen en uitdagingen

Het is duidelijk dat zowel jongeren, hun context als hulpverleners goed kunnen omschrijven welke aspecten kunnen leiden tot een kwaliteitsvol traject. Toch is het zo dat het in de praktijk niet altijd lukt om het gewenste kwaliteitsvolle traject te doorlopen. De hulpverleners die deelnamen aan de eerste studie benoemden verschillende factoren die volgens hen het waarborgen van kwalitatieve jeugdhulp in de weg kunnen staan. De voornaamste obstakels zijn volgens hen de hoge werkdruk, het ontbreken van tijd voor dialoog en het opbouwen van een vertrouwensband met de jongeren, het gemis aan duidelijke informatie en perspectief voor de jongeren en hun ouders, het niet (tijdig) beschikbaar zijn van gepaste zorg of vervolghulpverlening, soms een gebrek aan samenwerking tussen verschillende voorzieningen, en de administratieve logheid van de jeugdhulp. Ten gevolge van deze obstakels komt de ‘best mogelijke’ hulp die vandaag de dag kan worden aangeboden vaak onvoldoende tegemoet aan de zorgnoden van de jongeren.

Jeugdhulp zou een antwoord moeten bieden op de vragen van de jongeren, maar wordt in de praktijk nog te vaak gestuurd door het beschikbare aanbod in plaats van door die vragen. In het slechtste geval kan dit leiden tot een escalatie van de problematiek of kan uitstel van hulpverlening (wachtlijsten) het engagement en de ‘goede moed’ die de jongere heeft opgebouwd gedurende het (diagnostisch) traject doen wegzakken.  

  • “Er zijn lastige gaten in de hulpverlening. Je ziet soms wat de ideale weg zou zijn voor een jongen zijn traject, maar door wachtlijsten of gewoon door een administratieve rompslomp is het niet mogelijk om die jongen op het plekje te krijgen waar hij moet zijn. (…) Ik denk dat dat de grootste frustraties zijn in onze job: dat we de noden zien maar dat door beperkte mogelijkheden het niet mogelijk is om in het voordeel van de jongeren direct te kunnen ingrijpen.” - Medewerker residentiële jeugdhulpvoorziening, studie 1

Vanuit de jongeren en hun context die deelnamen aan ons onderzoek kwam voornamelijk het signaal dat ze nood hebben aan continuïteit in de vorm van een verbindende (traject)begeleider en een plek waar ze langdurig terechtkunnen. De vele wissels tussen voorzieningen en hulpverleners die jongeren vandaag de dag meemaken zorgen al te vaak voor breuklijnen. Het is een belangrijke uitdaging voor de jeugdhulp om continuïteit te verzekeren om coupures te vermijden. Bijkomend hebben de jongeren het gevoel dat ze vaak nog te weinig echt gehoord worden. Ze willen dat hun eigenlijke vraag wordt gehoord en dat men hen niet altijd “té au sérieux” neemt van zodra ze een bepaalde geïsoleerde uitspraak doen. Foutief geïnterpreteerde en onvoldoende gecontextualiseerde uitspraken leiden immers nog al te vaak tot te drastische interventies, zoals institutionalisering, waarbij jongeren en hun context de ervaring hebben dat ze onvoldoende betrokken werden in het beslissingsproces. Bovendien tonen de resultaten dat jongeren en hun context te weinig inspraak krijgen met betrekking tot de manier waarop gegevens worden gedeeld en hoe de overdracht van het cliëntdossier gebeurt. Sommige jongeren vinden het bijvoorbeeld belangrijk dat ze zich zélf, voorbij aan de gegevens die beschikbaar zijn binnen het cliëntendossier, opnieuw kunnen presenteren bij vervolghulpverlening om op die manier ruimte te maken voor de dynamiek en groei in hun verhaal en de situatie.

Samengevat kan gesteld worden dat zowel jongeren, hun context als hulpverleners een helder zicht hebben op welke factoren nodig zijn om een kwaliteitsvol diagnostisch- en hulpverleningstraject uit te bouwen, maar dat er vandaag de dag nog heel wat hindernissen zijn die een empowerend en geëngageerd parcours in de weg staan. Het is van groot belang dat we vandaag nog starten met het bouwen van bruggen tussen voorgaande, huidige en toekomstige hulpverlening en sterk inzetten op intersectorale dialoog waarbij jongeren en hun context maximaal betrokken worden tijdens het diagnostisch- en hulpverleningstraject.

Dit onderzoeksproject werd gerealiseerd in samenwerking met vzw Cachet, documentairemaker Ivan Boeckmans, Prof. dr. Guy Bosmans en de Federatie OOOC. Het volledige rapport van studie 1 kan worden geraadpleegd op de website van het Kwaliteitscentrum voor Diagnostiek vzw. De documentaire (IN)SPRAAK die resulteerde uit studie 2 werd in première vertoond op de studiedag van het Kwaliteitscentrum voor Diagnostiek vzw in oktober 2020 en zal ruimer verspreid worden in 2021.
De term jongere(n) verwijst doorheen de tekst systematisch naar kinderen, adolescenten en jongvolwassenen binnen de Jeugdhulpverlening in Vlaanderen.

Julie De Ganck, Dorothee De Ganck, Cynthia Van Gampelaere I Kwaliteitscentrum voor Diagnostiek vzw