Werken als Sisyphus

"Na een lang proces ... hebben we ons gerealiseerd dat het niet de gezinnen waren die onze hulp nodig hadden om er beter van te worden, maar dat wij hen nodig hadden om ons werk tot een goed einde te brengen." (Guy Ausloos, 1996)

Jeugdhulp is een zinzoekende ondersteuning die geboden wordt aan gezinnen en jongeren. De inspanning die medewerkers hierbinnen leveren is sterk, vol overgave, vaak ontroerend. Bij de gedroomde uitvoering rust de blik op de groei van deze jonge mensen naar een zo maximaal geruststellende en beloftevolle volwassenheid. Om dit te bewerkstelligen geldt hierbij al geruime tijd de opgelegde looplijn om zo dicht als mogelijk aan te schurken tegen de eigen kracht van het gezinssysteem zelf. Bij uitbreiding wordt de ruimere context van de jongere  betrokken. Pas waar niet anders kan wordt een aanvullend tot vervangend professioneel opvoedingskader gezocht.  Idealiter toont de voetafdruk van de hulpverlening zich zo minimaal als mogelijk. Vraag is: Slagen we er wel voldoende in om bij deze betrachtingen gepast in te zetten op wat het gezin, een jongere, een ouder, op dat moment behoeft? En waar verblijf aan de orde is: Hoe doen we dit op een manier waarop we zoveel als mogelijk kunnen samen sporen met het – van de vele betrokkenen - gewenste scenario en waarbij de mogelijkheden van het gezinssysteem blijvend maximaal aangesproken worden?

Een persoonlijk traject binnen de jeugdzorg als inspiratiebron

“Stabiliteit” is een hoeksteen in een geslaagd veranderingsproces. Wanneer een mens in ruim drie decennia aan de slag binnen hulpverlening bijna een handvol keer wisselt van werkgever, de specialistische hoekjes leert kennen van minstens evenveel "modules" (1), hierbij zelfs een jump maakt van het Algemeen Welzijnswerk naar de sector van de Jeugdzorg, ook heen en weer waggelt tussen rechtstreeks en niet-rechtstreeks toegankelijke hulp....

… of dít dan een toonbeeld van stabiliteit is? Ik laat het oordeel met graagte over aan de talrijke (ex-) collega’s. Het biedt vandaag wel de kans om vanuit verschillende hoeken naar de jeugdzorg te kijken. Ontegensprekelijk, in ieder geval, lag de opdracht echter vanaf dag één bij het ondersteunen van jongeren, én van hun contexten - al bevond die laatste categorie zich telkens in een ander - meer of minder prominent - hoekje van de desbetreffende hulpverlenersopzet. En waar ze zich bevonden lag wellicht deels, maar zeker niet éénduidig gebonden aan een eventuele begrenzing van hun wensen, hun dromen, hun mogelijkheden en hun normenkader. Het werd een persoonlijke ervaring dat we hierin vaak onbewust - als hulpverleners, als werking, als organisatie - zelf een bepalende, ongewenste remmende factor spelen.

De omzwervingen leverden de verrijking op om ook de contextgerichtheid eens te ervaren vanuit verschillende perspectieven als medewerker, bij verschillende “hulpverlenersopzetten”, maar minstens even boeiend: uit de blikken, het spreken en het handelen van talrijke collega’s en teamwerkingen. Met als belangrijkste vaststelling: Die contextgerichtheid dekte tijdens de werkswitchen merkbaar telkens een andere lading.  Het concept "contextgericht werken" lijkt ons te verenigen, maar draagt in elk verhaal, bij elke hulpverlenende betrokkene, bij elke hulpverlenersopzet een andere lading. En dat mag er best zijn! Hier ligt ook onze kracht en de mooie drive in dit werk. Doel moet echter kunnen blijven: Hoe kunnen we ons vanuit elke opdracht en onze eigen bagage indien nodig anders opstellen om die context voor de jongeren zo maximaal mogelijk centraal te houden?

In een vogelvlucht: ruwe impressies na drie decennia en - ruwweg - vier werkplekken

Bij het opvangen van voorheen dakloze jongeren in het algemeen welzijnswerk leken contexten overwegend onbestaand. De jongeren in kwestie straalden significant uit om er ook niet "op terug te komen". Het zelfbeschikkingsrecht van deze prille meerderjarigen zorgde er mee voor dat we hier vanuit onze werking dan ook zelf weinig initiatief namen. De familiale context leek een uitgedroogde - in ieder geval weinig lavende - bron. Iets om misschien later eens naar terug te keren, eens de jongere uit zichzelf wat sterker stond. We zagen er in ieder geval geen vaste bodem in om iets op te bouwen.

Na de overstap naar een thuisbegeleidingsdienst, gericht op gezinnen met minderjarige kinderen, vielen dezelfde verwanten op in het heftig tot dreigend strijden voor het samenhouden van hun kroost (hoe pijnlijk het samenleven op dat moment soms ook was….). De aangenaam verrassende vaststelling riep in ieder geval de vraag op: Wat maakt dat de houding binnen de context zo fel kan wijzigen eens een jongere elders verblijft? Wat maakt dat ze soms helemaal uit beeld verdwijnen, ondanks ons eerlijk en gemeend contextgericht werken? En hieraan gekoppeld: Wat in onze eigen opzet, in ons eigen handelen zou dit negatief proces mogelijks in de hand werken? Onze eigen opstelling en aanbod kunnen mogelijks een onbeoogd effect bewerkstelligen. Hier moeten we voldoende durven naar kijken.

Een verandering van thuisbegeleidingsdienst leek deze bedenking te bevestigen bij het opmerken hoe gewoontes binnen een teamwerking en elkeens persoonlijke zingeving sterk bepalend kunnen zijn voor hoe we die contexten benaderen, voor hoe er mee wordt samengewerkt. Zo werd ook vastgesteld hoe medewerkers in een CBAW-werking (waar jongeren net hun eigen weg dienden of verkozen te maken) er in slaagden om de context weer meer aanwezig te krijgen.

Een heel krachtig leerproces bood de 10 jaar “kortdurend werken” (2) en bracht tevens de grootste verwondering. Met een geweldig team van vooral ervaren mensen binnen het thuisbegeleidingswerk kwamen we na een niet evidente transitie samen tot de ontroerende vaststelling dat er door die opstelling iets met ons gebeurde. Door dit toe te laten en bij elkaar te ondersteunen, merkten we een ander effect binnen de gezinnen! Ondanks die massa aan ervaring stelden de mensen vast dat we zelf voor te veel "vetmassa" zorgden waar het gaat om wat een efficiënte en beklijvende hulpverleningsrelatie behoeft. De beperkte tijdsspanne hielp als het ware om een versneld leerproces door te maken, namelijk richting: waar het hem werkelijk over gaat in de verontrusting of vraag van mensen. Voor de rest telde het enkel en vooral om mensen te bekrachtigen in alle inspanningen die ze al - meestal al langere tijd - leverden. Omgekeerd zelfs: door aan te vangen met het bekrachtigen van de inzet van allen, zorgden ze vaak voor bijna - naar onze ervaringsnormen - onverhoopte wendingen in relaties tussen gezinsleden en het herwinnen van een kracht bij de individuele betrokkenen.

Nu dan, dankbaar voor een nieuwe kans in een warme én zoekende omgeving – teruggekeerd naar een “residentieel aanbod”, met focus op jongeren van plus 15 jaar. Adolescenten, die toch vaak al een respectabel spoor binnen de jeugdzorg getrokken hebben. Van hieruit opnieuw deelgenoot bij de queeste in het vinden van de gouden graal: de context als partner, als essentiële link voor een geslaagd traject van de jongere. Ook hier opnieuw de ervaring dat de wens zich vaak recht evenredig beweegt met een frustrerend wegglijden van de kansen hiertoe en van de verbinding met deze, in het traject, cruciale mensen.

Verblijf in de jeugdzorg: contextgericht werken van een andere orde

Het wordt duidelijk: Wanneer verblijf aan de orde is, worden heel wat krachten ontwikkeld, ontstaan heel wat processen die het contextgericht werken bemoeilijken. We zien dit zelf vaak niet meer door de energie die wegvloeit naar de complexiteit en neveneffecten die eigen is/zijn aan onze opzet. Dit en de nog exponentiele toename van betrokken mensen op het verhaal van het gezin, vergroot de kans dat ouders zich mogelijks in een klein hoekje voelen gezet. De blik van al die betrokkenen kan zeer bedreigend ervaren worden. Dit werkt als een molensteen op hun bewegingen van engagement.

Het is natuurlijk gevaarlijk in dit verhaal te abstraheren. Elk verhaal heeft zijn bestaansrecht. Elke veralgemening, hoe beperkt ook, doet dan ook oneer aan elk individueel systeem, aan elke uniek gezinssituatie. In de jeugdzorg komen heel uiteenlopende verhalen samen. Jeugdzorg, residentiële  hulp, heeft zijn bestaansgrond. Soms is het erover (of eronder): het gedrag van een jongere, de zorg voor de jongere, het respecteren van zijn of haar rechten, het nodige toezicht, de mate van conflicten in huis, het destructieve gedrag van de ouders/jongeren ten aanzien van zichzelf en/of elkaar,… Beweegredenen om tot een plaatsing over te gaan liggen onmogelijk breed: ouders die zich geen raad meer weten met het algemeen of een specifiek gedrag van een kind, omgevingen die hiaten zien in de zorg die ouders voor hun kinderen dragen, vechtscheidingen die de opvoedingsaanpak verstoren, situaties waarin ouders op dat moment niet in staat zijn om basiszorg te dragen, tot een destructieve houding toe. Deze  ruwe opdeling toont al hoe divers het antwoord dient te zijn, afhankelijk van de “uitgangssituatie” van waaruit de hulp wordt opgezet.

Uitgangspunt: inzetten op stabiliteit om tot verandering te komen

De reeds hierboven vermelde frustratie leidt onze blik gemakkelijk af naar de koppeling tussen de foute vraag en/of het foute aanbod. Dit beheersingsdenken leidt onze aandacht echter vaak af van ons eigen aandeel, namelijk van hoe we ons eigen mooie, warme en gemeende streefdoel soms zelf in de weg kunnen liggen.

Een opleiding Solution Focused Therapie betekende een hefboommoment om hiervoor tijd te nemen en bij stil te staan. Het werk van Guy Ausloos (3) werd meegenomen als inspiratiebron. In de zoektocht naar waar kansen liggen, ligt het antwoord vaak verknoopt bij het inzicht van waar het schoentje knelt. Grote waarde wordt gehecht aan de mate van stabiliteit als hoeksteen om tot verandering te komen. En verandering is inherent aan jongeren die groeien, aan een opvoedingsproces waarop maatschappelijke tendensen zich met een toenemende snelheid botvieren. Maar vooral: waar jeugdzorg aan de orde is kunnen de meningen tussen de betrokkenen ver uiteen liggen over wat en hoe de aanpak dient te verlopen, maar meestal is iedereen het er wél over eens dat er iéts moet veranderen!

Wanneer van contexten nu gehoopt of verwacht wordt dat ze een blijvende centrale rol kunnen innemen, dan dienen we vooral in te zetten op het stabiliseren van het grote belang dat ze hebben, van alle inzet en positieve dromen die ze – gegarandeerd – in zich meedragen.

Contextbegeleiding tijdens verblijf: elegant proberen dansen met een 7-koppige draak

Het organiseren van een groep jongeren is een kunsttoer op zich. Naast alle praktische uitdagingen naar logistiek en accommodatie wordt veel energie weggezogen richting communicatie tussen de medewerkers, overleg met andere hulpverleners, de groepsdynamiek, herstel na incidenten die zich voordoen, zorg voor collega’s,… op zoek ook naar een zo voorspelbare en veilige omgeving. Het is een huzarenstukje om een machinerie van “personele middelen” ingezet te krijgen. Hoe laat je die mooie variatie van mensen zich afstemmen op de gevraagde opdracht? Telkens een unieke ploeg die doorheen elk traject nog veelal een kameleonachtige gedaanteverwisseling kent, omwille van personeelswissels. Veel van de resterende energie wordt verder vaak vlotjes afgeleid door de nevenverschijnselen die gekoppeld zijn aan een verblijfsopzet. Met name het groepsgebeuren vraagt zoveel aandacht, dat het in sommige periodes tot soms chronisch, de corebusiness wordt in de samenwerking en communicatie tussen medewerkers. Sancties, herstel, zorg voor rituelen,… de organisatie van de module verblijf leidt zo ongewenst tot een vrij aanbodgestuurd systeem, dat dan nog mee leidt tot een hardnekkige begrenzing in mogelijke flexibiliteit. We spreken nog niet van de (kwaliteits)normen waaraan dient voldaan, van de systemen van instroom en de verwachtingen naar registratie en verslaggeving. Dit alles gaat snel ten koste van de investering in een proactief uitgebouwd partnerschap met de context. Ergens logisch kan gezegd. Echter erger nog is de reële valkuil dat de aandacht die contexten vragen, en ook verdienen, op een bepaald moment als een hinderlijk gegeven wordt ervaren in de helse organisatie.

De diversiteit van mensen in elke begeleidingsploeg is een gift waar het gaat over de veelheid aan opdrachten die er zijn, door de schakeringen in menselijkheid die het brengt voor jongeren en andere betrokkenen wiens pad we kruisen. Het kleurt echter ook mee de grote variatie in de verhoudingen tot het gezinssysteem, tot de vraag. De mate waarin we prioriteit aan de context geven ligt evenzeer verknoopt bij hoe we die context vanuit ons eigen perspectief waarderen, een plaats geven. Het vertrekt steeds vanuit een persoonlijke “why”, de individuele zingeving en drive die we inbrengen in ons werk. Op zich óók goed! We moeten het echter minstens kunnen erkennen en het mee verrekenen in het kader van onze opzet.

Het organiseren van een opvang voor een jongere op zich tenslotte zet echter ook een resem krachten in beweging die een tegenstrijdig effect bewerkstelligen met wat we net betrachten, in de overtuiging dat inzetten op stabiliteit een noodzakelijkheid is om tot een verhoopte verandering te komen.  

Zo werpt het verblijf, niet onterecht gecategoriseerd als “ingrijpende maatregel”, veelal een schaduw in de ervaring van een falen of schuld bij de betrokkenen. Het is vaak een te vermijden realiteit die zich plots dan toch voltrekt, die een oordeel installeert. Vanuit de hulpverlening leggen we hier vaak ook ongewild een “interpunctie” of “cesuur”. We verzamelen de zorgen, de problemen, de krachtbronnen. Vanaf hier wordt de heropbouw gestart. Dit lijkt logisch, want het is ons perspectief. Hiermee gaan we echter vlot voorbij aan de vele inzet en engagementen die in het systeem zelf al langere tijd aan de gang zijn. Met de ingang van het concept “verontrusting” wordt langs de ene kant klare taal nagestreefd, langs de andere kant pareert het of domineert het naar mijn aanvoelen van wat voordien als “hulpvraag”, als “noodkreet” of gewoon als veranderingswens,… veel herkenbaarder eigendom was van jongere en/of ouders.

“… Sedert al die mensen in ons leven kwamen, werden we eerder context dan ouders. plots werden wij de context.” (4)

Een dreiging tot diskwalificatie van de ouders die snel kan verder woekeren door de exponentiële toename van betrokkenen in een verblijf. Het worden plots ontelbare meningen en dubbel zoveel ogen die het verdere gebeuren mee vergezellen. Oordelen vallen, worden ervaren of door de ouders zelf ingevuld. De taal die wordt gehanteerd, wordt vaak ook ontoegankelijk. Wanneer verderop onze motivatie tot verblijf of begeleiding plots gaat drijven op het kansenverhaal voor de jongeren, dan zijn veel contexten helemaal geen partij meer in het verhaal…

Door de voorheen beschreven complexe werking van een verblijf worden ouders in het dagdagelijkse leven en handelen vaak steeds moeilijker betrokken. Gaandeweg gebeuren veel zaken zonder hun mandaat.

Onder andere hierdoor ontstaat een nieuw evenwicht in de systemen. Voor de context van herkomst een evenwicht waarin de jongere niet of alvast minder aanwezig is. Aangezien er bij de start van het verblijf ook zeker wat lasten zijn weggevallen, wordt het stukje “verlangen” naar wat voordien was, steeds kleiner. Het aspect tijd of het onuitgesproken concreet perspectief zijn hier meedogenloze tegenstanders.

Hoop voor de toekomst

Dit alles hoeft ons niet te ontmoedigen. Integendeel. Dansen kan je leren! (of minstens wat pasjes inoefenen). Bewegingen in het huidig hulpverleningslandschap richten zich op essentiële bouwstenen voor een meer werkzame jeugdzorg? Er lijken bijvoorbeeld wel verrijkende elementen te zitten in: Signs Of Safety (in het streven naar heldere communicatie waar het écht om gaat), Positieve Heroriëntering (die koppeling maakt met persoonlijke engagementen, als cliënt, als hulpverlener), 1 Gezin 1 Plan (waar overheen de sectoren vanuit een ander partnerschap met gezinnen wordt vertrokken),…

Op organisatieniveau zie ik keuzes gemaakt worden rond inzetten op een meer zuivere trajectbegeleiding, met als doel de blik of de focus op het ruimere traject van jongere te houden, en te vermijden om het niet te verengen tot het bekijken vanuit de verblijfsopzet.

Ook in elke dienst, waaronder verblijf, toont het sterke Sisyphusgehalte in collega’s zich bij het betrekken van contexten waar mogelijk! Het middelenverhaal maakt het echter mee moeilijk om iets proactief op te bouwen. Waar hiervoor energie vrijkomt, dient die gekoesterd te worden, willen we binnen een verblijfsopzet het grote schip gekeerd krijgen. Het zal pas lukken wanneer we met inzicht van alle spelende krachten rekening houden en hier in volle bewustzijn op inzetten.

1.Als hulpverlener of pedagogisch ondersteuner betrokken bij:  residentiële opvang voor dakloze jongvolwassenen (AWW), thuisbegeleiding (vanuit 2 diensten BJB, waarbij ook 10 jaar kortdurende thuisbegeleiding), dagcentrum BJB, BZW (vanuit 2 diensten: AWW en BJB), residentiële groepen: één verticaal gemengde leefgroep, 2 groepen voor adolescenten (waarvan één CANO-werking).
2.In “KID aan huis”; KID staat voor Kortdurend Intensief en Doelgericht. De vooropgestelde tijd van begeleiding vanuit de thuisbegeleidingsdienst was 6 maanden.
3.Psychiater, afkomstig uit Brussel, was werkzaam aan universiteiten in Zwitserland en Canada. Systemisch consulent in opvangcentra voor jonge volwassenen.
4.Opmerking van een ouder, vermeld op een toelichting vanuit Opgroeien rond “De ideale wereld”, 2021.

Bibliografie:
Ausloos, Guy (1996) De competentie van families. Tijd, chaos, Proces. Leuven – Apeldoorn. Garant.

Kris Vanthuyne. Afgestudeerd als klinisch Psycholoog aan RUG in 1989. Werkt als Pedagogisch Coördinator in VZW Binnenstad, voor de adolescentenwerkingen, waaronder een CANO werking. Mensen die interesse hebben in een digitale versie van het eindwerk bij de Korzybski opleiding: “Van stabiliteit gesproken, wanneer verblijf in de jeugdzorg aan de orde is. Het Solution Focused denkkader en Guy Ausloos als referenties.” (2020), kunnen mailen naar krisvanthuyne@scarlet.be.

Kris Vanthuyne I Binnenstad