Hoe moeten we omgaan met jongeren die een jeugddelict hebben gepleegd? Wat is een afdoend antwoord op jeugddelinquentie? Er zijn daarover sinds de wet op de kinderbescherming van 1912 in België op het federale niveau en later op het niveau van de gemeenschappen talrijke debatten gevoerd. In 1965 kwam het beschermingsmodel, dat via de wet van 1912 een eerste aanzet kreeg, tot bloei met de jeugdbeschermingswet. Vanaf eind jaren 1970 werd echter stevige kritiek geuit op de beschermingsgedachte. Pas in 2006 werd de jeugdbeschermingswet gewijzigd door de toenmalige minister van Justitie Laurette Onkelinx. De basis van het beschermingsmodel bleef behouden, maar er werden aanvullend herstelgerichte en sanctionerende aspecten geïntegreerd. Ten gevolge van de zesde staatshervorming in 2014 behoort de aanpak van jeugddelinquentie nu tot de bevoegdheden van de gemeenschappen, waardoor Vlaanderen nieuwe keuzes heeft gemaakt. Dit artikel staat in eerste instantie stil bij het Vlaams jeugddelinquentiedecreet en hoe dit aansluit bij een zogenaamd verantwoordelijkheidsmodel. De decreetgever voerde het positief project namelijk in als instrument om jongeren zelf verantwoordelijkheid te laten opnemen voor een jeugddelict.

Van beschermingsmodel naar verantwoordelijkheidsmodel

In zekere zin verschillen bepaalde uitgangspunten van het Vlaams jeugddelinquentiedecreet niet zoveel van het voorgaande federale systeem. Er wordt verwezen naar ‘verschillende kaders’ en ‘gedifferentieerde reacties’ op jeugddelinquentie. Dit werd ook al vastgesteld toen de jeugdbeschermingswet van 1965 in 2006 grondig werd hervormd, maar met het decreet verlaat de Vlaamse wetgever wel verder het beschermingsmodel. De eerste centrale overtuiging is namelijk “om jongeren uitdrukkelijker te beschouwen en te benaderen als verantwoordelijke jonge mensen, eerder dan als handelingsonbekwame, onverantwoordelijke en te beschermen kinderen van hun ouders.” (MvT bij het jeugddelinquentiedecreet, 5) De minderjarige delictpleger moet vanaf 12 jaar de verantwoordelijkheid opnemen voor zijn of haar acties, de gevolgen ervan inzien en de schade herstellen op een betekenisvolle manier voor alle mogelijk betrokken partijen. In de memorie van toelichting bij het jeugddelinquentiedecreet wordt geschreven dat het concept verantwoordelijkheid niet losstaat van “de wijze waarop een samenleving inzet op het actief ondersteunen van jongeren in opgroeien tot verantwoordelijke burgers.” (MvT bij het jeugddelinquentiedecreet, 6) Dit wil zeggen dat ondersteuning, door de opvoedingsverantwoordelijken en maatschappelijke instanties, noodzakelijk is voor het (leren) opnemen van en groeien naar verantwoordelijkheid.

Positief project als instrument voor verantwoordelijkheid

De Vlaamse decreetgever voert het positief project in als instrument om jongeren zelf verantwoordelijkheid te laten opnemen voor een jeugddelict. Het vrijwillig aanbod is mogelijk op parketniveau, op het niveau van de jeugdrechter (voorbereidende fase) en de jeugdrechtbank (fase ten gronde). Het jeugdparket kan dit voorstellen wanneer er ernstige aanwijzingen van schuld zijn en de jongere het jeugddelict niet ontkent. De jeugdrechter kan het aanbod doen wanneer er voldoende ernstige aanwijzingen bestaan dat verder onderzoek noodzakelijk is en de jongere het jeugddelict niet ontkent. De jeugdrechtbank, tot slot, kan het aanbieden wanneer de feiten bewezen worden geacht.

Het positief project is in artikel 2, 16° van het jeugddelinquentiedecreet gedefinieerd als volgt:

De deelname aan een activiteit, een programma of een opleiding of het uitvoeren van een taak of een project. De minderjarige verdachte of delictpleger neemt zelf initiatief voor de invulling van het positief project en wordt bij de uitvoering ervan begeleid door een erkende dienst. Het positief project is gericht op het herstel van de gevolgen van het gedrag of het jeugddelict en/of de veroorzaakte schade.

Wat de inhoud van een positief project betreft, vertrekt de jongere van een blanco blad en kiest hij of zij zelf de invulling. Om te vermijden dat de (vermoedelijke) plegers daarvoor in het luchtledige trappen, kunnen ze zich laten begeleiden door een dienst voor herstelgerichte en constructieve afhandeling (HCA). Verder is uitdrukkelijk voorzien in het recht op bijstand van een jeugdadvocaat. Zo kan worden bewaakt dat de delictpleger zich wel degelijk vrijwillig engageert en dat de invulling van het positief project proportioneel is tegenover het jeugddelict. Op parketniveau mag het positief project hoogstens 30 uur bedragen, in de voorbereidende fase maximum 60 uur en in de fase ten gronde ten hoogste 220 uur.

De jongere heeft een bedenktijd van 15 werkdagen om al dan niet op het aanbod van een positief project in te gaan. Bij aanvaarding dient de (vermoedelijke) delictpleger samen met zijn of haar begeleider van de HCA-dienst en context een plan op te stellen. De engagementen moeten worden uitgevoerd binnen zes maanden nadat het schriftelijk is vastgelegd en goedgekeurd door de verwijzer (parketmagistraat, jeugdrechter of jeugdrechtbank). Tot slot volgt door de verwijzer een evaluatie van de uitvoering op basis van het eindverslag vanuit de HCA-dienst.

Een volledige uitvoering van het positief project op parketniveau leidt tot verval van de strafvordering voor de minderjarige. Indien het plan niet wordt uitgevoerd volgens de afspraken, kan het jeugdparket besluiten de zaak alsnog voor te leggen aan de jeugdrechter of de jeugdrechtbank. Wanneer een positief project (volledig, gedeeltelijk of niet) wordt gerealiseerd in de voorbereidende fase, houdt de jeugdrechter daarmee rekening in zijn verdere beslissing. Op het niveau van de jeugdrechtbank wordt meteen voorzien in een vervangende sanctie; die wordt ‘geactiveerd’ als de delictpleger het positief project niet volgens de afspraken uitvoert. Er kan wel rekening worden gehouden met een deels gerealiseerd plan door de vervangende sanctie aan te passen.

Een gemeenschappelijke visie vanuit HCA-Vlaanderen: herstel

Via het positief project worden minderjarigen uitgenodigd om actief mee te werken aan een constructieve of herstelgerichte uitwerking van de reactie op het jeugddelict. De HCA-diensten hebben alvast jarenlang ervaring met de herstelbenadering van reacties op jeugddelinquentie, en beschikken ondertussen over een gevestigde samenwerking met de justitiële actoren. De coördinatoren en de medewerkers van de verschillende diensten creëren vanuit die bekwaamheid samen - via conceptnota’s, doorgroeirapporten en intervisiemomenten - een kader voor het positief project. Dat kader bestaat uit een informerende opdracht, ondersteuning bij de totstandkoming van het plan en opvolging van de uitvoering. Hierbinnen gaat elke HCA-dienst verder aan de slag, waardoor ook de couleur locale gerespecteerd blijft.

Wanneer de HCA-dienst wordt gecontacteerd voor een positief project, maakt de positief project-begeleider zo snel mogelijk een afspraak met de jongere en zijn of haar context. Dat eerste moment bestaat voornamelijk uit infoverlening. De aanpak, visie, verwachtingen en mogelijke gevolgen van een positief project worden besproken, alsook welke rol de HCA-dienst daarbij heeft. De positief project-begeleider gaat na of de (vermoedelijke) pleger en zijn of haar context er gemotiveerd voor is. Als ze instemmen, wordt er verder aan de slag gegaan.

Nadat de jongere is ingegaan op het aanbod en de verwijzer hiervan op de hoogte is, begint het eigenlijke proces om tot een positief project te komen. De (vermoedelijke) delictpleger heeft twee maanden tijd om samen met de begeleider van de HCA-dienst en context een uitvoerbaar plan op zijn of haar maat op te stellen. De brainstorm over ideeën en intenties vertrekt van de beleving van het jeugddelict. Er wordt daarvoor uitgebreid gesproken over de feiten, de situatie en de toekomst. Om dit visueel te maken, werkt elke HCA-dienst met de hersteldriehoek waarop de betrokken partijen een plek krijgen: (vermoedelijke) pleger, slachtoffer en samenleving. De positief project-begeleider gaat met de jongere en zijn of haar context na welke schade aan de partijen is toegebracht en vervolgens denken ze na over hoe de schade op een zinvolle manier kan worden hersteld.

De HCA-diensten hebben nog een groot scala aan andere methodieken om het gesprek op te starten of zaken uit te diepen; zoals Dixit kaarten, een symbolische spijtbrief of de taart van verantwoordelijkheid. Op die manier wordt er ook nagedacht over hoe nieuwe feiten in de toekomst kunnen worden vermeden of wat er thuis nodig is om verder te kunnen. Voor het reflectieproces hierover maakt de positief project-begeleider gebruik van krachten en talenten bij de jongere. Eenmaal de ideeën en intenties zijn verzameld, worden ze omgezet in concrete en tijdsgebonden engagementen. Dat kan gaan van vrijwilligerswerk in het jeugdhuis tot het herstel van de vertrouwensrelatie met hun ouders, bijvoorbeeld door meer te praten thuis. Ook de aanpak van druggebruik en de focus op school vormen illustraties van de invulling van een positief project. Telkens wordt bepaald wie de jongere daarbij kan helpen. Het positief project resulteert dus in constructieve en toekomstgerichte acties die ook worden gedragen door de context van de minderjarige. Die context wordt bij voorkeur breder beschouwd dan ouders/opvoedingsverantwoordelijken. Ook broer(s) of zus(sen), desgevallend een (leefgroep)begeleider, leerkrachten, vrienden, enzovoort kunnen worden betrokken bij het positief project. De engagementen worden meestal uitgeschreven op papier, maar de concrete vorm van het plan kan eveneens anders of creatiever zolang de inhoud duidelijk is voor de verwijzer.

Nadat het positief project is goedgekeurd door de verwijzer, begint de uitvoering. De opvolging daarvan kan variëren naargelang de concrete invulling van het positief project, de nood aan ondersteuning van de jongere en van zijn of haar context. Ook hier is maatwerk aangewezen. Het kan gaan van af en toe telefonisch of per e-mail contact tot frequente fysieke gesprekken.

Uitleidende reflecties

In steen gebeiteld is de praktijk van het positief project (nog) niet. De overheid heeft extra middelen verleend zodat de HCA-diensten ruimte krijgen voor de doorontwikkeling van het positief project, en  ondertussen kan er wel worden gesproken van een optimistisch experiment. Uit het laatst verschenen jaarverslag (2020) van het agentschap Opgroeien blijkt dat er 132 positief projecten zijn opgestart in Vlaanderen (33 in 2019, vanaf 1 september 2019). In de wandelgangen van de HCA-diensten wordt ook stilaan duidelijk dat de cijfers van 2021 gelijkaardig zijn. Deze cijfers geven een eerste indicatie van de praktijk, maar moeten nog voorzichtig worden geïnterpreteerd. Zo verschillen de cijfers nogal tussen de (afdelingen van de) gerechtelijke arrondissementen. Bovendien is dit aantal (tot nu toe) klein in verhouding met herstelbemiddelingen (2809 in 2020), leerprojecten (993 in 2020) en gemeenschapsdiensten (435 in 2020). De HCA-diensten hebben de juiste achtergrond en ervaring om leven in het positief project te blazen. Zij steunen op de herstelvisie, maar een heruitvinding van hun rol is essentieel. Het gaat hier niet over bemiddelen of over begeleiden, maar over ondersteunen in (het groeien naar) verantwoordelijkheid. Uitwisseling over goede praktijken en ondervonden moeilijkheden tussen alle betrokken actoren draagt dan ook bij aan de verdere ontwikkeling en positionering van het positief project in de Vlaamse aanpak van jeugddelinquentie.

Auteur
Ibe Coeck is PhD-onderzoeker aan de KU Leuven, verbonden aan het Leuvens Instituut voor Criminologie (LINC). Dit artikel is tot stand gekomen met dank aan de positief project-begeleiders in de schoot van de Vlaamse intervisie, onder coördinatie van Ilse Jaspers en Ibe Coeck. Contactgegevens: ibe.coeck@kuleuven.be, 016/32.18.15

Referenties
Bijzondere wet 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming (1), BS 31 januari 2014.Wet 15 mei 1912 betreffende de kinderbescherming, BS 27 mei 1912.
Wet 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, BS 15 april 1965.
Decr.Vl. 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht, BS 26 april 2019.
MvT bij het ontwerp van decreet betreffende het jeugddelinquentierecht, Parl.St. Vl.Parl. 2017-18, nr. 1670/1.
B.Vl.Reg. 5 april 2019 betreffende de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor voorzieningen in de jeudghulp, BS 12 juli 2019.
Vr. en Antw. Vl.Parl., Vr. nr. 3307, 8 juni 2021 (K. SCHRIJVERS, antw. Z. DEMIR).
Agentschap Opgroeien. (2021). Jeugdhulp 2020 intersectoraal. [Jaarverslag]. Brussel: Agentschap Opgroeien. Geraadpleegd op https://www.jaarverslagjeugdhulp.be/
Decock, G. (2012). Beschermen, straffen, herstellen. Twintig jaar nadenken over het sanctioneren van jongeren. In G. Decock, & J. Put (red.), Jeugdsanctierecht gewikt en gewogen. Toetsing van beleid en praktijk aan de principes van het jeugdsanctierecht (pp. 1-12). Gent: Larcier.
Decock, G. (2019). Het positief project in het nieuwe jeugddelinquentierecht. In J. Put, & J. Leenknecht (red.), Het Vlaamse jeugddelinquentierecht (pp. 81-93). Brussel: Intersentia.
De Smet, B. (2019). Het jeugddelinquentierecht in Vlaanderen. Antwerpen: Intersentia.
Dünkel, F. (2013). Youth Justice Policy in Europe. Between Minimum Intervention, Welfare and New Punitivism. In T. Daems, D. van Zyl Smit & S. Snacken (red.), European Penology? (pp. 145-170), London: Hart Publishing.
Goedseels, E. (2015). Jeugdrechtmodellen in theorie en praktijk. Een empirisch onderzoek naar het discours en de praktijk van Belgische jeugdrechters. (Onuitgegeven doctoraatsthesis). Leuven: KU Leuven.
HCA Vlaanderen. (2015). HCA Vlaanderen geeft haar ambitieniveau aan! [Perspectieftekst] als in BAAL. (2015). 2014. [Jaarverslag]. Hasselt: BAAL. Geraadpleegd op http://pietersimenon.be/wp-content/uploads/2018/11/Jaarverslag-BAAL-2014.pdf
HCA Vlaanderen. (2020). Positief project [Eindrapport]. Geraadpleegd op https://www.cirkant-vzw.be/Portals/cirkant/Files/verslagen%20&%20artikels/20200430%20CAFT%20Doorgroeirapport%20Positief%20Project%20HCA%20Vlaanderen.pdf
Meeuwissen, L. (12.01.2022). Positief project [bijdrage LinkedIn]. Geraadpleegd op https://www.linkedin.com/feed/update/urn:li:activity:6886992697526165504/
Put, J. (2010). De dialectiek van het jeugdrecht: beleid, praktijk en wetenschap. In F. Gazan, C. De Craim, & E. Traets (red.), Jeugddelinquentie: op zoek naar passende antwoorden (pp. 203-222). Antwerpen: Maklu.
Put, J. (2021). Handboek Jeugdbeschermingsrecht (vierde editie). Brugge: die Keure.    
Put, J., & Pleysier, S. De ontwikkeling van een nieuw Vlaams jeugddelinquentiedecreet: een juridisch-criminologische reflectie. Agora, 34 (2), 18-24.
Viaene, S., & Van der Kelen, S. (07.10.2020). Jongeren krijgen blanco blad om zélf een antwoord te bieden [verhaal]. Geraadpleegd op https://www.jaarverslagjeugdhulp.be/terugblikken/terugblik-op-2020/positief-project/jongeren-krijgen-blanco-blad-om-zelf-een-antwoord
Viaene, S. (2019). De ontwikkeling van het positief project door de HCA-diensten. In J. Put, & J. Leenknecht (red.), Het Vlaamse jeugddelinquentierecht (pp. 95-106). Brussel: Intersentia.

Ibe Coeck I KUL